
Luis Buñuels surrealistische meesterwerk El ángel exterminador uit 1962, waarin mensen een feest om onverklaarbare redenen maar niet kunnen verlaten, schemert prachtig door in Gaspar Noé’s horror-dansfilm Climax. Wat mooi is in beide werken: hoe langer je wacht en kijkt, hoe duidelijker blijkt dat er maar een dunne scheidslijn bestaat tussen beschaving en de hel van duistere driften.
In Buñuels film eindigt het eindeloze feest in politieoptreden en geweld, in Climax suggereert het slot, in werkelijkheid het begin van de film, dat er iets vreselijks is gebeurd. We zien een jonge, bebloede vrouw die zich met moeite voortsleept in de sneeuw. Een tijdsprong volgt: jonge mensen vertellen voor de camera waarom ze zo van het dansen houden. Links en rechts van hen zijn stapels boeken en videobanden. De titels dienen als waarschuwing voor wat komen gaat: Pier Paolo Pasolini’s Salo (1975), Masaki Kobayashi’s Harakiri (1962), Andrzej Zulawski’s Possession (1981). Films over horror en het menselijk lichaam. Maar dat weten de dansers niet. Die brengen hun passie voor het dansen voorbeeldig onder woorden. Dat is ironisch, want Climax illustreert juist dat taal tekortschiet. Wat je nodigt hebt om hartstocht te laten zien, zegt Noé, zijn subversieve boodschappen vervat in de visuele prikkel.
Net zoals bij Buñuel zien we in Climax dat er geen onderscheid tussen mensen bestaat als het gaat om wat hen werkelijk drijft. In de eerste helft van de film zijn er danssequenties op de maat van muziek van onder anderen Thomas Bangalter (van Daft Punk), Gary Numan, Soft Cell en Giorgio Moroder (dit zijn artiesten die ik herken, er zijn er nog veel meer, wát een soundtrack is dit). De muziek is dwingend – dat is het hele punt. Op het feest is het dansen en nog eens dansen. Dan volgt een keerpunt: iemand vermoedt dat er drugs in de sangria zitten. Opeens verandert extase in pijn. Maar het is net alsof dat een natuurlijk vervolg op het plezier is: de paniek die ontstaat bij het besef dat het hoogtepunt, eenmaal bereikt, nooit meer eindigt.
In de chaos beschuldigen de dansers elkaar van alles. Die zou lsd in de drank hebben gedaan; met die moet je niet naar bed, want die is een ‘wandelende soa’. Een jonge vrouw, die om onverklaarbare redenen haar zoontje bij zich heeft, sluit het kind op in een meterkast, vermoedelijk om hem te beschermen tegen alle losgeslagen driften van de dansers. Duidelijk is dat er van de mooie verhalen over de schoonheid van het dansen niets meer over is. Hierbij speelt Noé een schitterend spel met de verwachtingen van de kijker door conventies van het horrorgenre te verwerken in de montage en cameravoering. Beeldovergangen zijn abrupt, als messteken, de camera beweegt soepel achter de strompelende personages aan, als een stalker, klaar om de verschrikking van geweld te registreren. Net als deze dansende figuren zijn ook wij gevangen in dit helse feest. Maar je wil niet weg, je wil dat dit eindeloos duurt. Zo fijn is het, zo verschrikkelijk.
Te zien vanaf 31 januari