Mijn ver _h__ aal_ is ook het verhaal van Jaap de Groot, his master’s voice, de man die jarenlang de observaties en opvattingen van de in maart overleden Johan Cruijff in De Telegraaf zette, de krant waar De Groot chef sport is. Mijn verhaal, deze week met enige bombarie verschenen, is ‘de Cruijff-column, de lange versie’. Zie het als de filmversie van de tv-serie.

Onderwerp is Cruijffs leven, verteld in de ik-persoon. Maar net als bij de columns blijft onduidelijk waar Cruijff eindigt en De Groot begint, alleen al door de keuzes die de notulist annex interviewer maakt: welke mensen moeten (vaak opnieuw) een douw krijgen? Wie een aai over de bol? Welke controverses moeten nog één keer door Cruijff in hetzelfde of juist een ander perspectief worden geplaatst?

De antwoorden gaan voorbij de lengte van deze bespreking. Maar om één voor De Groot typerende keuze te noemen: op bladzijde 152 (van de 288) belanden we bij het bestuurlijke bloedbad dat Cruijff aanrichtte bij Ajax, zijn grote jeugdliefde. Later volgt nog wel een prachtig hoofdstuk waarin Cruijff uitlegt hoe je moet voetballen (spoiler alert: dat heeft niets met 4-3-3 of 4-4-2 te maken, maar alles met ‘driehoekjes’ en een vijftal in elkaar schuivende ‘linies’), maar de toon is gezet: het verhaal van Cruijff De Groot is dat van de strijd tegen bestuurders, tegen ‘het circus van bestuurders die de sentimenten voor zichzelf gebruiken en altijd maar bezig zijn om de club kapot te maken’.

Altijd, dat is het sleutelwoord in dit citaat. Er moet ook altijd van het veld ‘naar boven’ worden gedacht, zegt Cruijff, ‘naar de bestuurskamer’. Het doel van zijn verijdelde coup bij Ajax? De eerste sportorganisatie maken die geleid wordt door de sporters. ‘Met mijn persoon als trotse toeschouwer aan de zijlijn.’

Goede sporters, legt Cruijff uit, zijn nooit ‘miesgassers’ of ‘nare mannetjes’. Cruijff: ‘Die bestaan gewoon niet.’

De schuld ligt per definitie bij de clubleiding, van alles. Zelfs de botsing met Frank Rijkaard wijt Cruijff aan geklungel van de clubleiding. Voor wie het is vergeten: Rijkaard liep in 1987 boos weg van een training bij Ajax, om pas in 1993 weer terug te keren bij de club. Hij werd, naar eigen zeggen, helemaal gek van ‘het gezeik’ van Cruijff. Die zegt, terwijl hij de balans van zijn leven opmaakt, dat dit nooit was gebeurd als de clubleiding niet enkele spelersaankopen had verprutst. Daarom was Cruijff, de trainer, gedwongen geweest van Rijkaard een leidersfiguur te maken, iets wat de voetballer niet lag.

Noemt hij een tekortkoming van zichzelf? Jawel. ‘Ik kan me niet verplaatsen in iemand die het niet kan.’

Ergo: hij kan zich wél verplaatsen in Marco van Basten, een man die Cruijff hoog heeft zitten als voetballer. Citaat: ‘De twee beste voetballers die Nederland heeft gehad, waren Marco van Basten en ik.’ Het is ‘menselijk’, aldus Cruijff, dat Van Basten hem niet in alles is gevolgd, want ook zonder Cruijffs hulp was Van Basten een goede voetballer geworden. Dat ligt anders bij Pep Guardiola. Die kon ook voetballen, Cruijff kon zich dus in hem verplaatsen en hij concludeert: Guardiola heeft alles aan hem te danken, anders dan Van Basten. Toen Guardiola, de voetballer die enorm succesvol is geworden als coach van Barcelona, een jonge voetballer was, wilde de clubleiding hem wegsturen: hij was te slungelig, kon slecht verdedigen en wist niet hoe je moest koppen. Trainer Cruijff behield hem, mede omdat hij sociaal sterk was ‘en zijn boeken las’. Cruijff: ‘Met hem kun je ieder willekeurig onderwerp aansnijden.’

‘Dus luister naar mij. Doe er je voordeel mee. Hoe groot kan je ego zijn als je dat niet inziet?’

Zo’n verhaal is typerend voor Cruijff, natuurlijk, maar dat kun je niet zeggen over zijn bewering over Van Basten. Dat is even weinig typerend voor Cruijff als de bescheidenheid die hij aan de dag legt als hij praat over het zakelijke debacle in 1979, toen zijn bedrijfsconglomeraat ten onder ging. Dat faillissement wijt hij aan het ‘op een totaal verkeerde manier gebruiken’ van ‘mijn eigenwijzigheid’. Bovendien was de supervisie even weg: hij zag zijn schoonvader Cor Coster niet vaak genoeg. Het idee dat Cruijff supervisie nodig heeft, is zelden uit de mond van Cruijff gekomen. Met andere woorden: al kennen we de column van Cruijff De Groot, dit boek biedt wel degelijk iets nieuws.

Tegelijk zijn we weer bij de bekende Cruijff als hij overdenkt wat de motieven waren van Van Basten om zich later tegen de Cruijff-coup te keren. Van Basten wilde ‘een soort van wraak’, zegt Cruijff, omdat hij hem als trainer van Ajax met ‘een dubieuze enkel’ toch liet voetballen tegen FC Groningen. In die wedstrijd verergerde de blessure, waardoor Van Basten gedwongen was op zijn dertigste met voetballen te stoppen.

Nu zijn we ook weer helemaal bij De Groot, die graag denkt in termen als wraak, verraad en ‘spelletjes’. Tit-for-tat. Het kan zijn dat hij daarin slechts de meester volgt, maar publieke optredens van De Groot doen anders vermoeden. De grote vraag die Mijn verhaal opwerpt is daarom: wat als iemand anders de stem van de meester had doorgegeven aan het nageslacht?

We zullen het niet weten, maar we zullen zeker een paar mooie citaten gemist hebben. Want dat heeft De Groot altijd goed gekund, de woorden van Cruijff zo weergeven dat het cruijffiaans intact blijft zonder dat het belachelijk wordt. Wie Cruijff letterlijk citeert, zo is vaak gebleken, maakt het onschadelijk, en maakt hem zelfs onnozel. Maar bij De Groot behoudt die taal zijn charme en krijgen Cruijffs redeneringen de tamelijk lastig te volgen logica die hem een aura van goeroe heeft verschaft. Voorbeeld? Eentje dan, over Twitter, dat hij ziet als een stap terug in de maatschappelijke ontwikkeling:

‘Veel spelers hebben (…) veel volgers. Dat is mooi, dat is bijzonder. Als iemand zo veel volgers heeft, dan is dat omdat ze in hem geïnteresseerd zijn en misschien wel van hem willen leren. Daarom wordt hij gevolgd. Intussen moet ook de persoon met al die volgers blijven leren. Dus wie volgt hij? Of is hij alleen bezig om gevolgd te worden? Uiteindelijk is dat weer een beperking.’

Of neem de passage waarin Cruijff uitlegt waarom hij zo’n hekel heeft aan mensen met een te groot ego:

‘Er is geen mens die in het voetbal meer van tactiek, techniek en jeugdopleiding weet dan ik. Dus waarom discussieer je met mij? Zinloos. Je kunt het alleen maar fout doen. Dus luister naar mij. Doe er je voordeel mee. Hoe groot kan je ego zijn als je dat niet inziet?’

Hieruit blijkt direct waarom we niet van De Groot konden verwachten dat hij al te kritische vragen stelt. Er waren immers twee voorwaarden voor een enigszins werkbare relatie met Cruijff: je luisterde naar hem, of je kon erg goed voetballen.

De Groot kon niet erg goed voetballen. En Van Basten dan? Die wilde Cruijffs column niet wekelijks in De Telegraaf zetten. Hopelijk wil hij wel met Auke Kok praten, de journalist en historicus die deze week aankondigde de biografie van Cruijff te schrijven.