Een bloemlezing van de hele Tweede Wereldoorlog, alles op dat moment ter plaatse opgeschreven, vanaf het dagboek van een Duitse soldaat bij de inval in Polen, 5 september 1939, tot en met een brief van een jongen aan zijn moeder bij de capitulatie van Japan op 2 september 1945. Soldaten, burgers, mensen in kampen, generaals en daders (Goebbels, Speer), het is de vraag of elk van de honderd zich graag in dit gezelschap had teruggezien. «Voor de mensen in dit boek was de oorlog nog geen geschiedenis» – dank me de koekoek, alleen Goebbels was zeker van zijn plaats in de ge schiedenis. Het keuzeprincipe van de samenstellers is duidelijk maar niet onbetwistbaar: de bundel «komt tege moet aan de be hoefte aan individualisering», zeggen de samenstellers. Zonder dat zijn naam genoemd wordt, is het egodocument van Jacques Pressers uitgangspunt geweest. Dus geen geredigeerde herinneringen. Aantekeningen waarover ie mand nog eens heeft nagedacht kwamen niet in aanmerking. Kennelijk zijn die te persoonlijk gekleurd, alsof wat op het moment zelf ge schreven wordt zo transparant is dat het zelf werkelijkheid is. Waarschijnlijker is dat juist na zoveel tijd bij elk fragment veel meer informatie nodig is over degene die het schreef: waar, in welke positie, enzovoort. Zonder context is elke momentopname even veel waard. Natuurlijk is er in zo’n boek altijd wel iets interessants te vinden, het gaat echter om de verzameling, en die doet de individuen uit wier leven dit verwisselbare snapshots zijn geen recht.

Curzio Malaparte

Kaputt

Uit het Italiaans (1944) vertaald en van een nawoord voorzien door Jan van der Haar. De Arbeiderspers, 611 blz., e 27,50

De roman Kaputt is minstens even legendarisch als enkele andere titels van Curzio Malaparte (1898-1957, de omgekeerde Bonaparte), zoals Techniek van de staatsgreep en De huid. En zoals het roemruchte boeken be taamt, heeft de roman een keerzijde. Een meesterwerk voor wie vindt dat een roman er is om zinnen of scènes in het geheugen te graveren. Honderden paarden die met hun hoofden boven een bevroren meer uitsteken, en daarop gaan soldaten zitten. Bevroren Russische soldaten die door Duitsers als wegwijzer worden ge bruikt. Een officier die aan een jongen vraagt of hij kan zeggen welk zijn glazen oog is. Hoe hij dat weet? «Omdat het als enige iets menselijks heeft.» Ik vat enkele hoofdstukken kort samen. Malaparte, die in 1922 deelnam aan «de fascistische revolutie», was overal bij in de Tweede Wereldoorlog, als verslaggever. Soms te dichtbij. Zo was hij tafelgenoot van de Duitse koning van Polen, Hans Frank, en bewonderaar van diens «mee dogenloze intelligentie». Tafelen deed hij met alle groten, fout be stond voor hem niet, wel fair play. Een man die in het groot denkt: «de Duitsers houden van pijn» en zijn bang voor weerlozen. Hoe herken je suspecte geweldsverering? Aan de goede bedoelingen, hoe explicieter hoe bedenkelijker. Natuurlijk verzamelde hij, voorloper van Mondo Cane, lugubere staaltjes niet uit morbide genoegen in wrede beelden, «maar om te laten zien hoe de pijnlijkste ervaringen kunnen leiden tot een volledig en vrij bewustzijn van een mens, van zijn volk en van zijn tijd». Hier praat een filosoof, met zijn mond vol: «Wreedheid is iets metafysisch.»

Elias Canetti

Party tijdens de blitz: De Engelse jaren

Uit het Duits (2003, Party im Blitz) vertaald door Elly Schippers. Arbeiders pers (Privé-domein), 224 blz., e 22,95

Meer dan de helft van het werk van Canetti bestaat uit autobiografie, waarvan elk deel op een zintuig zou zijn afgestemd. Het postuum gepubliceerde deel over zijn leven in Engeland is dan dat van de reukzin, aangezien Canetti vooral op zijn neus afging bij het beoordelen van mensen. «Van de roem van deze erbarmelijke figuur was ik getuige» – zo begint hij een serie schimpscheuten op T.S. Eliot, die louter op uiterlijkheden («de droogste figuur van de eeuw») naar de prullenmand wordt verwezen. Iris Murdoch haat hij: als vrouw, als amateurfilosofe en letterkundige, alleen niet als luisteraarster. Eén deugd had zij: dat zij hem haar oor leende, de rest kon ze beter voor zich houden. Party’s, wat haatte hij die «nietaanrakingsfeesten» en op hoeveel heeft hij niet als een tijger rondgeslopen. Het is als met zijn afkeer van Engeland. Juist omdat hij zich groot voelde – «zo’n bewering van iemand als ik, die een scherpe kijk op mensen heeft, klinkt belachelijk» – wordt hij kleintjes. Het is dat hij zijn «studie van Engeland midden vorige eeuw» serieus voor publicatie bedoeld heeft, een lezer zou zich eens afvragen waarom dit oeverloze geroddel zo nodig uitgegeven moest worden. Het nawoord van de niet nader geïdentificeerde Jeremy Adler is misschien nog het beste, in elk geval het degelijkste aan de uitgave.

Chico Buarque

De spookschrijver uit Rio

Uit het Portugees (2003, Budapeste) vertaald door August Willemsen. Meulenhoff, 159 blz., e 16,95

Met als startkapitaal een aangeboren neiging tot mimicry kan de Braziliaan José Costa met een kompaan een florerend tekstfabriekje opzetten dat voor minder geïnspireerde dan ambitieuze types redevoeringen, artikelen, studies produceert. Een Duitse zakenman wordt met door de ghostwriter geschreven memoires zo beroemd dat zelfs Costa’s vrouw Vanda voor het boek en deszelfs vermeende schrijver plat gaat. Dan maar iets anders. Costa maakt zich al even vlot een vreemde taal eigen. Dat blijkt wanneer zijn vliegtuig naar Boedapest moet uitwijken en hij bijna meteen vloeiend Hongaars spreekt. In Boedapest ruilt hij zijn Vanda in voor Krista, zelf wordt hij Zsoze Kósta en schrijft hij ten slotte zelfs een dichtbundel voor een drooggevallen dichter. Minder eenvoudig is het daarna om weer zijn eigen taal van vroeger te spreken, het oude leven past toch al niet meer goed. Terug in Hongarije raakt hij in een lastig parket wanneer daar een boek dat hij niet zelf geschreven heeft onder zijn naam furore maakt. Vermakelijk, ingenieus soms – een jaarlijks congres van anonieme schrijvers opent natuurlijk vergezichten – maar of het boek, zoals vertaler August Willemsen in zijn nawoord oppert, gaat over de vraag of niet elke schrijver in wezen plagiator is en of de roman, op een nog dieper niveau, over de zoektocht naar identiteit gaat, is niet helemaal zeker. Chico Buarque (1944) schijnt al voor hij schreef in Brazilië befaamd te zijn geweest als dichter-musicus-zanger.

Fred Vargas

De man van de blauwe cirkels

Uit het Frans (1996, L’Homme aux cercles blues) vertaald door Rosa Pollé. De Geus, 221 blz., e 18,90

Voor wie meer van puzzels dan van zwaarwichtig taalgeweld houdt zijn de boeken van de Franse Fred Vargas (1957, archeologe van huis uit) een verademing. Niet dat er geen halzen worden doorgesneden, in dit boek zelfs vier. Maar het plezier in het weven van de intrige is aanstekelijk genoeg om het de schrijfster niet erg kwalijk te nemen wanneer ze om alles sluitend te krijgen op het laatst wat grote steken nodig heeft. Hoofdpersoon is de intelligente commissaris Adamsberg, wiens brein het meer van intuïtieve combinaties dan van denkwerk moet hebben. Daar zit een idee achter, waarvan een andere hoofdpersoon een variant is. Zijn tegenspeelster is een dodelijk nieuwsgierige oceanografe die meer op vreemde mensen dan op diepzeevissen aast; zij is ook degene die ontdekt wie er in het nachtelijke Parijs cirkels tekent. Ja wie is de onzichtbare die met blauw krijt cirkels trekt om zich afgedankte dingen toe te eigenen? Is het dezelfde als degene die iets grotere cirkels gebruikt om seriegewijs mensen af te danken? De opzet van het boek lijkt erg op Maak dat je wegkomt, een vorige roman over dezelfde politieman, ook veel couleur locale en een geruchtenmachine. Een aardige overeenkomst is het kwistig strooien met wetenswaardigheden. Daarentegen zouden inkijkjes in het liefdesleven respectievelijk -verdriet van politiemensen – waar de erfenis van de psychologische roman opspeelt – verboden moeten zijn.

Jan Costin Wagner

IJsmaan

Uit het Duits (2004, Eismond) vertaald door Froukje Slofstra. Cossee, 316 blz., e 16,90

In de ijlte waarin de Finse politieman Kimmo Joentaa rondzweeft vanaf het moment dat hij zijn vrouw op haar ziekbed ziet inslapen, klampt hij zich vast aan een moordgeval: een vrouw die door verstikking om het leven is gekomen. Ook de moordenaar moet iemand zijn die een persoon verloren heeft en het heden wil ruilen voor het verleden. Het gaat om een wat simpele geest die onrecht pleegt om onrecht uit te wissen. Maar in wezen hebben dader en politieman veel met elkaar gemeen, temeer daar Joentaa zich in alles en iedereen inleeft. Dat heeft deze lezer, doordat hij in het begin iets gemist had, een tijdje doen denken dat de politieman de dader was – die vergissing hield de spanning er wel even in. Het grote nadeel van een psychologische thriller is dat je, als je de moorden er af trekt, weinig meer overhoudt dan breiwerk. Als de moordenaar in het gezicht van zijn tweede slachtoffer kijkt «be greep hij dat de moord, de dood van een mens, hem leven ingeblazen had». Dat werk. Al eerder «dook hij in haar ogen en begreep dat hij twee mensen had vermoord». Simpel van geest? «Hij kreunde zachtjes bij de gedachte dat achter de heuvel de dood ophield en zijn leven begon.» Ik vrees dat de misdaadroman van deze Duitse auteur bedoeld is als een filosofisch werk over «letzte Dingen» als leven en dood, dus heet zoiets een literaire thriller.

Viken Berberian

De gulzige terrorist

Uit het Amerikaans (2002, The Cyclist) vertaald door Bea de Koster. Houtekiet, 166 blz., e 15,95

Een terrorist met tafelmanieren vertelt. Wat je van iemand die een boekje open doet over een zelfmoordaanslag op z’n minst wilt horen, is waar hij met zijn bom op mikte, en misschien ook op wie. De gulzige terrorist, oorspronkelijk «de fietser»geheten, heeft veel op zijn lever, maar na afloop weet je amper waar hij op de fiets, met zijn bom in een rugzak, onderweg naar het Summerland Hotel aan de goudkust van Beiroet, naartoe wilde. Vaaglijk hoor je dat de jongen uit een familie van Druzen komt, geparenteerd met moslims en joden – Vikren (1966) zelf schijnt Armeens te zijn. Een smeltkroes is het in «de knoflookgordel». Aanvankelijk weet de verteller zelf ook niks meer, want doordat hij met zijn fiets op een Mercedes is geknald – daarom kent hij Joop Zoetemelk van naam – zit er lichamelijk en geestelijk een en ander los. Dat probeert hij in het ziekenhuis weer aan elkaar te lijmen. Hij krijgt bezoek van leden van de terroristische «academie» waar hij lid van is, een stel multi-etnische en internationale «advocaten van het kraamfeest». Het feest zal gehouden worden in het beoogde hotel waar de held met zijn «baby» (de bom) heen peddelde. Een leuk boek, de terrorist is gek op eten en driekwart van zijn gedachten gaat over lekkers, geuren, kokkerellen, slachten en afvallen. Heel lyrisch ook, de keuken die als hoogtepunt de baklava heeft. Het boek past in de zelfrijzende terrorismebibliotheek én op het plankje van de montere fietser.

Ryu Murakami

In de misosoep

Uit het Japans (1997) vertaald door Jos Vos. De Arbeiderspers, 199 blz., e 18,95

Ryu Murakami is een postmoderne homo universale, daarmee vat de uitgever de uiteenlopende bezig heden samen van deze in Japan populaire drummer-filmer-opiniemaker-es sayist-schrijver. Tevens geeft hij daarmee te verstaan dat de man die dertien pagina’s slagerswerk in Tokio van een Amerikaanse sekstoerist – met als hoogtepunt een afgesneden oor in de vagina van een onthalsd barmeisje – op papier heeft weten te krijgen (120–133) niet iemand van de straat is. Nee erger, Murakami (1952) is een cultuurfilosoof die wilde laten zien waar de moderne eenzaamheid allemaal toe leidt. In Japan spelen schoolmeisjes uit verveling de hoer: «bezoldigd afspraakje» heet dat. «Ik dacht dat ik het dodenrijk al had betreden», zo praat de hoofdpersoon, een gesjeesde student die zijn geld verdient als gids in het nachtleven. Drie nachten begeleidt hij de Yankee Frank, die hem, wanneer zijn gedrag ietwat eigen aardig begint te worden, onthult dat hij al op zijn derde zijn moeders pols doorbeet, op zijn vierde de hals van een zwaan, en op zijn dertiende drie oude mensen vermoordde. Daarna werd er een stukje uit zijn schedel gelicht. Het ontbrak er nog maar aan dat de volgorde zou zijn omgedraaid. Een beetje trots is de begeleider wel: «In dit land is er haast niemand die voor zijn neus iemands keel heeft zien doorsnijden» – een zin om op de spiegel te plakken. Misosoep is bruin en ruikt naar mensenvlees, overal in Japan verkrijgbaar: postleuk.