
Op de boot over het Haringvliet ligt het eiland Tiengemeten voor ons onder een telkens veranderend wolkendek waar de zon scherp doorheen priemt. Donker water klotst tegen het pontje. Wellicht zullen in dit water de eerste bevers langs Tiengemeten zijn gezwommen om een kijkje te nemen. In eerste instantie zullen afstammelingen van de bevers die in de periode 1988-1991 in de Biesbosch werden uitgezet hebben besloten dat het eiland nog niet geschikt was voor hen. Te weinig hout. ‘Het was natuurlijk allemaal nog zo jong. In feite waren het gewoon ondergelopen akkervelden. En er was nog nauwelijks bos.’ Gerwin Geertse, de ingetogen boswachter van Natuurmonumenten en onze gids voor vandaag, legt uit dat bevers altijd bomen nodig hebben. Als voedsel, maar ook voor hun indrukwekkende bouwwerken.
Al snel groeiden er bomen op Tiengemeten. ‘Juist op het stuk van het eiland dat als eerste begon te verbossen – voornamelijk met wilg, een beverfavoriet – vonden we de eerste beversporen. Fantastisch, want de bever hoort echt bij het Nederlandse landschap.’ Geertse woont op fietsafstand van het pontje en geniet zichtbaar van de omgeving. ‘Ik studeerde laboratoriumtechniek en later bos- en natuurbeheer en was altijd al een vogelaar. Zo ben ik bij Natuurmonumenten terechtgekomen.’
In het Haringvliet monden de Rijn en de Maas uit, van oudsher een enorme afvoerplaats van rivierwater naar zee. Vroeger was er een open verbinding met de zee en precies op de plek waar het zoete en het zoute water elkaar ontmoetten ontstond het eiland Tiengemeten. Het sediment uit de rivieren kwam in contact met het zoute water, dat ging ‘vlokken’, en zakte naar beneden. Deze zandplaat slibde op en zo ontstond een echt eiland. In het kader van de Deltawerken werd in 1970 een dam gebouwd in het Haringvliet waardoor abrupt een harde barrière ontstond tussen zoet en zout water. Het getij viel weg en het Haringvliet werd een zoet meer. Veilig en handig voor de drinkwatervoorziening, maar de natuurkwaliteit ging hiermee flink achteruit.
Het eiland kwam in eigendom van Natuurmonumenten en tussen 2005 en 2007 werd het als het ware geprepareerd om ‘terug te geven aan de natuur’. Geertse vertelt: ‘Op enkele delen van het eiland werd de maaiveldhoogte aangepast, de kreek kreeg precies een bepaalde breedte, allemaal zodat er genoeg dynamiek in het landschap kon ontstaan. De laatste handeling was het doorsteken van de dijk en vervolgens kwam het water het eiland op. Op dat moment kon de natuurontwikkeling beginnen.’
Er is nu geen eb en vloed meer, maar het waterpeil fluctueert wel. Een klein beetje getij komt via de Rotterdamse haven binnen; dat zorgt voor een gemiddeld verschil van dertig centimeter. Maar ook de rivierafvoer zorgt voor schommelingen. Als er veel neerslag is geweest, stroomt er meer water door het Haringvliet. Het water is de motor die het eiland boetseert. ‘Water bepaalt waar sliklanden komen, waar nieuwe kreekjes ontstaan. Waar water in beweging is, daar gebeurt altijd wat’, aldus Geertse.
Bovendien werd een kudde hooglanders op het eiland geplaatst. Deze kudde zorgt voor begrazing en ook dat levert weer extra variatie op in het landschap. De hooglanders eten wilgen weg, zetten ruigtes om in grasland en maken paadjes in die ruigtes. Daardoor kunnen vogelsoorten als de graspieper en zomertaling er komen leven.
De bever is eigenlijk een soort Schotse hooglander, want ook hij vormt het landschap om hem heen. ‘Bevers kunnen dikke bomen omknagen’, zegt Geertse. ‘Ze kunnen een wilgenbos helemaal openbreken, waardoor er meer licht komt. Door dat licht groeien er weer andere kruiden. Bevers zorgen daarnaast voor dood hout waar insecten, paddenstoelen en schimmels op af komen. Bomen die door bevergeknaag in het water neervallen zijn dan weer heel geschikt voor vissen. Dat worden ook wel “vissenbossen” genoemd, want het dode hout in het water levert een substraat op waar vissen op kunnen paaien. Bovendien komen op die takken in het water weer allemaal diertjes af en dat is dan weer voedsel voor de vissen.’ Kortom: de bever levert een forse bijdrage aan het ecosysteem, aan het vergroten van de biodiversiteit. Vandaar dat de bever op Tiengemeten met open armen is ontvangen.
‘Je ziet heel goed waar de burchten van de bevers zitten, allemaal net in het wat diepere water, en ook precies waar de eerste bosjes zijn ontstaan. Er zijn nu, voorzover ik weet, zeven burchten hier’, vertelt Geertse.
Even later staan we op Tiengemeten en kijken uit over een weidse watervlakte waarin de wind ronde rimpelingen maakt. Geertse tuurt door zijn verrekijker en geeft hem dan aan mij, terwijl hij wijst. ‘Dáár, tussen die twee bomen, naast die zwaan, op dat kleine stukje land in het water.’ Ik zie de burcht meteen. Van buiten ziet hij eruit als een chaotische berg takken, maar van binnen is dit het huis van een waterbouwkundig-ingenieurskoppel.
In elke beverburcht woont een monogaam ouderpaar met de jongen van dit jaar, maar ook de jongen van één en soms ook twee jaar terug. De ouders werken samen bij het sprokkelen van het hout en de bouw van de burcht. De oudere jongen helpen bij de opvoeding van de kleintjes. De burcht is een veilige plek, omdat de ingang onder water ligt. Om die reden moet het water waarlangs de burcht wordt gebouwd een bepaalde diepte hebben. Tussen de negentig en honderd centimeter is ideaal. Het is namelijk belangrijk dat de ingang goed onder water blijft liggen, terwijl het water vóór de burcht in de winter niet tot de grond kan bevriezen en er voldoende ruimte is om eventueel een wintervoorraad voor hun deur aan te leggen. Telkens als het waterpeil verandert zal de bever actie ondernemen, bijvoorbeeld door het bouwen van een dam.
Door de onderwateringang komt de bever zwemmend zijn burcht binnen om via een binnentunnel naar boven in het droge gedeelte terecht te komen. Hij kan zich eerst even droog schudden in een ‘natte kamer’ om uiteindelijk rustig te verblijven in een van de ‘huiskamers’ die meestal twintig centimeter boven water liggen. Vooral in de winter ligt de familie veel in de burcht. Ze houden elkaar warm, poetsen elkaar en als ze een wintervoorraad hebben aangelegd knabbelen ze die op. Als de oudste jongen groot genoeg zijn, gaan ze op zoek naar een partner en territorium; dan bouwen ze op hun beurt een eigen burcht. ‘Dat kan hier op Tiengemeten zijn, maar ook bijvoorbeeld in de Biesbosch’, zegt Geertse. ‘Bevers zijn ontzettend goede zwemmers. Ze zwemmen zo naar de Biesbosch of verderop naar de Haringvlietdam. Ook daar zijn bevers gevonden.’

Bevers bestaan al miljoenen jaren en aan de oevers in Nederland was de beverpopulatie vroeger omvangrijk. Het zwemmende zoogdier voelde zich thuis in ons waterland, maar werd tot uitsterven bejaagd. Vanwege hun schubbige staart beschouwde men ze als vissen, waardoor ze officieel toegestaan voedsel waren tijdens de christelijke vastenperiode. Bevervlees was populair en schijnt smaakvol te zijn. Maar primair jaagde men op de bever om zijn pels en om het ‘bevergeil’, een stof die het dier afscheidt om zijn territorium af te bakenen. Men dacht dat deze stof een sterke en veelzijdige geneeskrachtige werking had.
Door de agressieve bejaging was de bever in 1826 officieel uitgestorven in Nederland. Rond 1900 was hij zelfs bijna geheel uit Europa verdwenen. Enkele kleine ‘relict-populaties’ bleven over, onder andere langs de Elbe in Duitsland. Exemplaren van deze populaties werden vanaf 1988 opnieuw in Nederland in een aantal gebieden, zoals de Biesbosch en de Gelderse Poort, geïntroduceerd. Die herintroductie werd gedreven door de positieve bijdrage die de bever aan de natuur levert. Hij wordt wel de ‘ambassadeur van rivierherstel’ genoemd, vertelt Geertse. Met al het knagen, graven en bouwen vormen de zwemmende knaagdieren uitgebreide, biodiverse ‘wetlands’ langs rivieren en beken. De herintroductie bleek een succes. Hoewel de bever nog steeds een beschermde soort is in Nederland is hij onlangs van de rode lijst van beschermde diersoorten af gehaald.
De bever is goed in het vasthouden van water in kleine bevermeertjes. Dat doet hij door het bouwen van zijn beroemde dammen. Telkens als het waterpeil ongeschikt wordt voor een burcht begint hij aan de bouw van zijn waterbouwkundige hoogstandjes. De Volkskrant berichtte afgelopen zomer over een beverdam in de Astense Aa bij Ommel (Noord-Brabant) die, ondanks de grote droogte, toch vol water stond. De blokkade die de bever, ‘zonder vergunning’, had opgeworpen zorgde voor een beduidend hoger waterpeil. De plaatselijke boswachter was razend enthousiast. Zou dit de toekomst kunnen zijn voor het vasthouden van water in Nederland; als buffer voor tijden van droogte?
Henne Ticheler, senior adviseur Water en Ruimte van het waterschap Rivierenland en coördinator bevermanagement, betwijfelt het. Hij kent zelf ook een mooi voorbeeld van een natuurgebied bij Nijmegen waar een beverdam heeft gezorgd voor een echte verandering in het landschap naar natte ‘plas-dras’-natuur. ‘Daar laten we hem dan ook zijn gang gaan.’ Maar er zijn ook situaties waar het juist dóór de bever mis gaat. ‘Zo gaat onze waterbeheerder twee of drie keer per week langs bij een duiker (een doorgang in een dam die wateren met elkaar verbindt – sb). Bevers stoppen die duiker telkens dicht met modder en takken waardoor de afwatering van de wijk Beek-Ubbergen bij Nijmegen in het geding komt.’ Op zich is het natuurlijk gunstig dat bevers in tijden van droogte water vasthouden, maar het blijft volgens Ticheler erg lokaal: ‘Het gebeurt niet op een schaal dat het voor waterbeheerders zoden aan de dijk zet. De hoeveelheden water die wij moeten inlaten bij droogte zijn vaak zó groot!’
Niet iedereen is even blij met de komst van de bevers. De afgelopen jaren werd er bericht over de manier waarop ‘probleembevers’ Limburg zouden ‘terroriseren’ en de Gelderlander kopte begin dit jaar: ‘Waterschap Rivierenland wil “probleembevers” afschieten om dijken veilig te houden’. Die kop is overigens misleidend, want het Waterschap wil juist liever geen dieren afschieten, vertelt Ticheler. Maar feit is dat talloze mensen bevers vooral ervaren als overlast of plaag. Ze kunnen fruitboompjes omknagen of maïs en bieten van het land eten. Dat leidt tot direct omzetverlies voor boeren. ‘Daarvoor ben je trouwens zelf verantwoordelijk. Dan moet je er maar gaas omheen zetten’, zegt Ticheler ferm.
Maar soms levert het graven van bevers onder akkerland echt gevaarlijke situaties op. ‘Als een boer met een machine over het land rijdt en plotseling in zo’n diepe bevergang rijdt, dan kan dit letsel opleveren. En als akkerland plotseling onder water loopt doordat de bever iets verderop aan het waterpeil heeft lopen morrelen, zoals gebeurde in Limburg, dan is een boer daar natuurlijk niet blij mee.’
Het grootste probleem voor het waterschap Rivierenland betreft echter de bevers die in dijken graven. ‘Dat wil je écht niet hebben. Wij zijn als waterschap ook wettelijk verplicht om de dijken in goede conditie te houden. Als bevers in dijken graven, dan verzetten ze kuubs met grond. Daardoor wordt de dijk instabiel en komt de veiligheid in gevaar. Dan nemen wij maatregelen. In het uiterste geval betekent dat ook afschot, ja.’

Maurice La Haye en Vilmar Dijkstra van de Zoogdiervereniging zijn niet principieel tegen het afschieten van bevers, hoewel het altijd een laatste optie moet zijn. ‘In de praktijk zou het meestal niet zo ver hoeven komen’, legt Dijkstra uit tijdens een videogesprek. Hij wordt als beverexpert regelmatig betrokken bij probleemgevallen. ‘Je moet altijd kijken hoe het landschap in elkaar steekt. De problemen kunnen heus heel serieus zijn. Ik woon zelf in Arnhem-Zuid: als de dijk hier doorbreekt, dan heb ik drie meter water in mijn huis staan. Maar vaak kun je veel voorkomen door te kijken naar de habitat. Als bevers in een dijk graven, komt dat doorgaans doordat er dieper water direct aan de voet van de dijk staat. Dat kun je in het rivierengebied aanpassen door de oever te verdedigen met gaas of andere materialen, of door meer afstand tussen de dijk en het water te creëren. Graverij tijdens hoogwaters is te voorkomen door ervoor te zorgen dat de bevers een hoogwatervluchtplaats hebben. Dan hoeven ze niet in de dijk te graven.’
Een ander probleem is de ondermijning van oevers bij het bouwen van een burcht of het graven van een hol. ‘We weten dat bevers graag graven in steile oevers bij dieper water met een houtige begroeiing. Oevers langs gevoelige locaties kun je dan anders inrichten. In een oever met een flauwe helling is de kans dat ze gaan graven bijvoorbeeld vele malen kleiner. Of creëer meer afstand tussen de oever en de weg, zodat geen gevaarlijke situaties ontstaan door gegraven bevergangen onder een doorgangsweg.’
Het belangrijkst is volgens Dijkstra dat je problemen voor bent. ‘We moeten ook nieuwe maatregelen ontwikkelen om overlast te voorkomen. Zo hopen we binnenkort te starten met experimenten om het bouwen van dammen overbodig te maken. Als de bever voldoende diep water tot zijn beschikking heeft, dan verdwijnt de noodzaak tot het reguleren van het waterpeil, en dus het bouwen van een dam, vanzelf. Aan het landschap is vaak al te zien waar problemen gaan optreden en daarom adviseren we vaak om risicoanalyses uit te voeren met betrekking tot bevers, ook al zitten ze er in dat gebied op dat moment nog niet. Juist dan heb je de tijd om de problemen voor te zijn. Ze zijn in aantal aan het groeien en daar moet je nu vast rekening mee houden. Stel dat je toch al bezig bent met een dijkverzwaring, neem de bevers dan meteen mee in je risicoanalyse.’
Maurice La Haye, teamleider van de Zoogdiervereniging, verwacht dat de problemen met bevers zullen toenemen. Ze trekken steeds vaker boerenland en stedelijke gebieden in. Inmiddels schat men het aantal bevers in Nederland op drie- tot vierduizend en de verwachting is dat dit aantal in de komende vijf jaar zal verdubbelen. La Haye vergelijkt het met een aardbeving die staat te gebeuren. ‘Je ziet de spanning gewoon oplopen. Wij roepen al jaren dat we hier iets mee moeten. We zijn ook bezig met een lobby voor een Beverkenniscentrum, zodat niet iedereen telkens opnieuw het wiel hoeft uit te vinden. Rijkswaterstaat, Prorail, de Unie van Waterschappen en andere partijen staan hier gelukkig positief tegenover.’
Om al deze redenen heeft Henne Ticheler namens het Waterschap Rivierenland, in overleg met de provincies Gelderland en Zuid-Holland, een ‘beverprotocol’ opgesteld. Het werkt met een ‘escalatieladder’ waarbij het afschieten van de bever als laatste redmiddel dient. ‘In principe is het tot nu toe altijd op andere manieren opgelost. Voor alle maatregelen die de bever of zijn leefgebied schaden, inclusief het laatste redmiddel van afschot, moet de provincie, verantwoordelijk voor de uitvoering van de Natuurwet, een ontheffing afgeven. Daar wachten we nu nog op, maar het ziet ernaar uit dat de provincies die gaan geven.’ Andere provincies werken met een vergelijkbare escalatieladder.
Nederland is een klein en dichtbevolkt land en het mag dan ook niet verbazen dat de belangen van bevers en mensen gemakkelijk botsen. De bever heeft uiteraard geen boodschap aan de grenzen van een natuurgebied. Problemen ontstaan dan ook meestal wanneer hij zijn leefgebied uitbreidt en zich nestelt op boerenland of in stedelijk gebied. Beverprotocollen, een bevercoördinator en een Beverkenniscentrum kunnen dan uitkomst bieden.

Toch zet de manier waarop de bever met het water omgaat aan het denken. We zijn in Nederland gewend om water te zien als een bedreiging. Hup, de zee in, weg ermee. Logisch, gezien ons verleden en de altijd aanwezige dreiging van overstromingen. Maar in de huidige tijd van klimaatverandering, die wordt gekenmerkt door weerextremen met enerzijds hevige hoosbuien en anderzijds langdurige droogte, zouden we ook moeten nadenken over de manier waarop we water vast kunnen houden om een buffer op te bouwen. ‘De bever zorgt er in het buitenland ook voor dat piekafvoeren worden afgevlakt, dankzij de dammen die ze bouwen in beeksystemen’, zegt Vilmar Dijkstra.
De dynamiek in ons rivierenstelsel lijkt echter behoorlijk dichtgetimmerd. Gerwin Geertse vergelijkt het met een loodgieterssysteem: ‘Als ik hier aan de knop draai, dan gebeurt er wat in Delft. Alles is gereguleerd. We hebben het water heel knap gekanaliseerd en nu zien we: het klimaat verandert wat, we hebben een andere rivierafvoer, we krijgen te maken met droogte. Het systeem dat we gecreëerd hebben werkte altijd goed, maar nu even niet meer. Hoe groter de gevolgen van klimaatverandering, hoe meer ruimte je nodig hebt om met het water om te gaan. Met natuurherstel gebeurt er af en toe wel wat, maar het is erg beperkt en gefragmenteerd.’
Als ik Geertse vraag of we iets van de bever zouden kunnen leren, verschijnt een bescheiden glimlach op zijn gezicht, gevolgd door een bevestigend antwoord: ‘Als je ziet hoe snel een bever reageert op veranderende waterstanden! Ze kunnen de ingang naar hun burcht verleggen of hun burcht ineens gigantisch gaan uitbreiden als er iets drastisch verandert in het waterpeil. Ze reageren meteen en dat is fascinerend om te zien.’ De bever is in die zin een rolmodel van veerkracht en flexibiliteit, een voorbeeld voor hoe we zouden kunnen leven mét het water. Natuurlijk hebben we dijken nodig voor onze veiligheid, maar tegelijkertijd kunnen we ons afvragen hoe handig het is dat ons land zo ‘klem’ zit.
‘Rivieren moeten nog veel meer ruimte terugkrijgen dan er nu is gemaakt’, denkt Maarten Kleinhans, als hoogleraar bio-geomorfologie van rivieren en estuaria verbonden aan de Universiteit Utrecht. In een e-mail schrijft hij: ‘Met de ingezette klimaatverandering nemen de hoogwaters in grootte en frequentie toe, wat gevaar voor overstroming oplevert. Maar dat water hebben we wel nodig, want de laagwaters worden lager en de zomers droger. Na maatregelen waarmee de rivieren meer ruimte krijgen, zoals uiterwaardverlaging en nevengeulen, en idealiter ook dijkverlegging die nu nog taboe is, neemt het overstromingsrisico sterk af. Bovendien gaat de biodiversiteit omhoog, blijkt uit gegevens verzameld door natuurvorsers in het hele land.’
Het geeft hem hoop dat de natuur dan ook terugkomt: ‘Biodiversiteit is op allerlei manieren voor ons van levensbelang: het helpt ons tegen droogte, met voedsel (mede via insecten) en tegen ziekten en plagen. En de natuur is ook belangrijk voor recreatie en welzijn zoals we met het thuiswerken hebben gemerkt. Dat sommige bevers dan ondeugend in dijken gaan graven is niet leuk, maar we kunnen dat voorkomen en het alternatief is voor de al geboren volgende generatie moeilijk leefbaar. Dit alles vergt wel dat we ons aan het Klimaatakkoord van Parijs houden, anders wordt Nederland in de volgende eeuw heter, droger, zieker, natter en zouter.’
De bever gaat ons niet redden. Hij kan het landschap enerzijds naar zijn hand zetten en zelfs in tijden van droogte water vasthouden, maar de mens zal uiteindelijk moeten zorgen voor de randvoorwaarden. Binnen die omstandigheden kan de bever bijdragen aan een verhoging van de biodiversiteit. De laatste jaren is er meer ruimte gemaakt voor de rivieren, ook om de grote waterafvoer beter te reguleren. De tendens is in de goede richting, maar het is niet genoeg.
Onderzoekster Annegret Larsen, verbonden aan Wageningen University Research, deed onderzoek naar bevers in Zwitserland, Duitsland en Engeland en publiceerde onlangs een omvangrijke overzichtsstudie over de bever in Europa. De studie bevestigt de talrijke positieve effecten van het dier op het landschap, maar wijst er ook op dat de reikwijdte van deze impact afhangt van de ‘hydro-geomorfologische’ context, vooral van de mate waarin uiterwaarden kunnen overstromen. Met andere woorden: het hangt ervan af hoeveel ruimte de rivier krijgt. Larsen adviseert om de bever in het huidige riviermanagement en rivierherstel mee te nemen zodat de ‘ecosysteem engineering services’ die de bevers leveren kunnen worden gefaciliteerd en versterkt.

Op Tiengemeten zien we vandaag geen bevers en Gerwin Geertse vertelt dat hij hier zelf ook nog nooit een bever heeft gezien. ‘Zo gaat dat met wilde dieren. Als je naar ze op zoek gaat, dan zie je ze niet.’ Henne Ticheler, de bevercoördinator van het waterschap Riverenland, vertelt dat hij wekelijks mailtjes krijgt van mensen die wél een bever hebben gezien. ‘Mensen vinden het meestal geweldig. Dat is de intrinsieke waarde van de natuur.’
Autodidact Willy de Koning houdt op Facebook, Twitter en op haar blog bevernieuws in Limburg bij en in een e-mail schrijft ze: ‘Mijn passie voor de bevers is al dertien jaar gaande en het houdt maar niet op. Elke keer als ik bij een beverdam sta, denk ik: wat is het toch een fantastisch dier! De veelzijdigheid van de bever, zijn aanpassingsvermogen, familieleven, zijn vermogen het landschap aan te passen aan zijn wensen, zijn bijdrage aan de diversiteit in de natuur – ik vind het allemaal prachtig, hoewel er af en toe ook (oplosbare) problemen ontstaan.’
Begin 2021 verschijnt bij KNNV Uitgeverij een boek over (her)introducties van dieren in Nederland met de titel Gewilde dieren. De Koning schreef het hoofdstuk over de bever, ‘Van troeteldier tot lastpak’. Naast een schat aan informatie over de bever druipt het enthousiasme voor het zwemmende knaagdier van het hoofdstuk af.
De geestdrift van de beverfans is aanstekelijk. In de Verenigde Staten is zelfs een ‘Beaver Believer’-beweging ontstaan naar aanleiding van de prijswinnende documentaire Beaver Believer, waarin de makers zich hard maken voor het herstel van de Noord-Amerikaanse bever in het Amerikaanse westen.
Ecoloog Glynnis Hood, verbonden aan de Universiteit van Alberta, Canada, schreef al in 2011 het Beaver Manifesto en legde hiermee de eerste fundamenten voor de herwaardering van de bever. Ze schrijft: ‘We draineren een landschap; bevers bouwen een dam en brengen het water terug. Er zit iets in die vasthoudende drive om het water in het landschap te behouden die een aanwijzing is voor de overleving van onze eigen soort.’
In het online tijdschrift Places Journal beschrijft landschapsarchitect Stacy Passmore hoe Hood haar hielp inzien dat het herstel van de beverhabitat niet slechts een ecologische uitdaging is, maar ook een sociale: ‘Als bevers de omgeving aanpassen met hun constructies worden de effecten stroomafwaarts gevoeld, buiten de “wetlands” en beschermde natuurgebieden. Hoe worden waterrechten beïnvloed door een beverdam? Hoe wordt het risico gemanaged? Dat zijn sociale en politieke vragen.’
Toen de Schotse overheid een beverherintroductieprogramma begon, huurde ze naast ecologen ook sociologen in, weet Passmore. ‘Mensen klagen dat bevers destructief zijn, ze zijn onvoorspelbaar, ze veroorzaken overstromingen. Dat is allemaal waar. Het leven met zo’n eigenzinnig dier vereist voorzichtige onderhandeling. Mensen moeten de ecologische voordelen van bevers erkennen en bereid zijn wat controle op te geven.’
Het is niet vreemd dat de Beaver Believer-beweging juist is ontstaan in het westen van de Verenigde Staten, een gebied waar de gevolgen van klimaatverandering, vooral in de vorm van extreme droogte, al overduidelijk voelbaar zijn. Een ander landschap dan Nederland dat in feite één grote delta is waar vier grote rivieren de zee in stromen. Toch geldt ook juist voor Nederland dat het leren leven mét water de grootste uitdaging is. Er zit een grens aan het bouwen van dijken en het dichttimmeren van het land. We moeten flexibeler en veerkrachtiger worden door het stimuleren van robuuste, biodiverse ecosystemen die ruimte geven aan het water en meebewegen met extreem weer. Ook voor ons geldt dat we daarbij bereid moeten zijn om soms wat controle op te geven en wat meer te vertrouwen op de kracht van de natuur.