‘Over vijf jaar zal ik vergeten zijn’, zei Martin tegen me, tijdens een van de vaak vrolijke ontmoetingen voor het laatste interview in het Volkskrant-magazine .

Als vanzelfsprekend luidde de opdracht in zijn prachtbundel Nooit komen rampen dan ook:

‘Voor mijn vriend Ben, die ik over vijf jaar niet vergeten zal zijn.’

Zo’n man. Zo’n man die een jaar of 38 geleden bijna elk weekend zijn standplaats Leeuwarden ontvluchtte door met wapperende jaspanden en vlinderdas op zijn brommer de Afsluitdijk af te zakken; fles Bokma in de binnenzak. Want na een cursus journalistiek door Henri Knap op het Instituut voor Perswetenschappen was hij wel aan wat geestrijkers toe. Hij deelde in Amsterdam kwistig uit aan ons, die zijn kopij uit Friesland niet zelden schaterlachend naar de zetterij doorsluisden. En natuurlijk kwam de uit strenge geheelonthouders bestaande redactieleiding van Het Vrije Volk erachter met wie de verslaggever van de Friese editie De Rode Burcht had ontheiligd met alcohol; zo’n clubje dat een verslag over jeugdcriminaliteit in de provincie enthousiast voorzag van de byline ‘Van onze jeugdige delinkwentenredactie’.

Martin en ik waren verliefd op hetzelfde Vrije Volk- meisje. Hij kwam in elk geval vaak de trap op (Heine citerend) in het Villa des Roses-achtige pension waar zowel zij als ik een kamer had. Ik had het al opgegeven, maar Martin was volhardender. Hij poogde haar te bekeren via boekjes Tsjechov.

We verloren haar uit het oog, en vele jaren later veronderstelde hij dat de Jolanda in kwestie inmiddels ongetwijfeld in het bezit moest zijn van drie lastige pubers ‘en een fraaie snor’.

Niet lang geleden liet een leidinggevende van de Volkskrant per oekaze weten dat het maar eens afgelopen moest wezen met ‘al die ironie’.

‘Maak je niet dik, broertje’, zei Martin toen opmonterend. ‘Ze kunnen je toch ook niet verbieden te ademen?’