Het tweede: dat mannen, zeker naarmate ze ouder worden, weinig of geen fictie meer lezen. Die zogenoemde gender gap is een bewezen feit. Minder duidelijk is de verklaring, al doen er nogal wat verklaringen de ronde. Een ervan is dat mannen meer belang hechten aan feiten. Een andere dat mannen van mening zijn dat de fictie niet op kan tegen de werkelijkheid. De hierbij horende zinsnede luidt: ‘Zoiets verzin je toch niet!’

Het is precies dit zinnetje dat me bij het lezen van deze memoire-achtige kroniek van Alexander Münninghoff steeds weer door het hoofd schoot. Hoeveel fantasie je ook hebt, dit kan geen mens bedenken. Zoveel verwikkelingen, internationale contacten, morele verwarringen, absurde situaties, mislukkingen, ambities.

Alexander Münninghoff, zo staat braaf op Wikipedia en enkele andere plekken, studeerde Slavische talen, is journalist, werkte langdurig voor de Haagsche Courant, schreef boeken en artikelen over schaken, was correspondent in Moskou. Deze kale informatie wordt veelal voorafgegaan door twee omineuze feiten, een plaatsnaam en een datum: Poznan 1944. Poznan, in het westelijke deel van Polen, was aan het eind van de Tweede Wereldoorlog niet bepaald de meest ideale plek om geboren te worden. Wie dat toch ‘deed’, althans toevallig, heeft vermoedelijk een verhaal.

Het verhaal van Alexander Münninghoff is te lang en te ingewikkeld om goed na te vertellen. De sleutelfiguur erin is, behalve de verteller c.q. de in de titel genoemde stamhouder zelf, grootvader Münninghoff. Hij emigreerde kort na het einde van de Eerste Wereldoorlog naar Letland, trouwde daar een Russische gravin die naar een Duitse naam luisterde en werkte zich binnen korte tijd op tot een invloedrijke en, woorden van kleinzoon Alexander, puissant rijke oligarch. De precieze achtergrond van invloed en rijkdom is niet helemaal duidelijk, maar er was sprake van grote handigheid, goede contacten en de juiste beslissingen op het juiste moment.

Zo’n beslissing viel ook in 1939, kort nadat de nazi’s en de communisten een pact gesloten hadden. Grootvader Münninghoff besefte dat Letland door laatstgenoemden onder de voet gelopen zou worden en besloot met meeneming van familie plus zo veel mogelijk geld en spullen naar Nederland terug te keren. Daar nam hij zijn intrek in een villa aan het Voorburgse deel van de Haagse Laan van Nieuw Oost-Indië en begon een nieuw leven van wederom duizend contacten en evenveel manipulaties. Een daarvan had met de Engelse geheime dienst van doen. Andere contacten waren zo mogelijk nog schimmiger.

Vader Frans raakte al spoedig op een spoor dat hij nooit meer zou verlaten: van vreemdeling, altijd en overal

Eén en tevens de oudste van de vier kinderen van het Nederlands-Russische echtpaar dat eind 1939 naar Nederland terugkeerde, heette Frans. Frans werd de vader van Alexander. Hij werd als jongetje al naar Nederland gestuurd om de taal te leren, een goede katholieke opvoeding te krijgen en een andere cultuur te ervaren dan die van de Baltische chique. Hij vond het niks. Frans vond Nederland niks. Kleinburgerlijke truttebollen. Hij haatte ons koeterwaals. Hij deed al het mogelijke om zich los te maken van de man die hem in dat kikkerlandje had neergekwakt, zijn vader. Aldus raakte Frans al spoedig op een spoor dat hij nooit meer zou verlaten: van vreemdeling, altijd en overal. Dat spoor werd ten diepste getekend door een gevoel dat hij met zovele Letten deelde: anticommunisme. De volgende stap lag dan ook voor de hand: Frans trad in Duitse krijgsdienst, Waffen-SS. Tijdens een verlof maakte hij het meisje zwanger op wie hij al jaren verliefd was en dat zijn verlangen naar Letland in de tijd van Hollandse ballingschap nog groter had gemaakt dan het al was. Haar naam luidde Wera, zij was half Russisch, half Lets. Wera werd de moeder van de stamhouder c.q. schrijver. Op het moment van haar bevalling werkte ze voor de nazi’s in Poznan.

Omdat grootvader Münninghoff van mening was dat alle zaken door hem bestierd dienden te worden en zijn stamhouder een goede opvoeding verdiende, haalde hij ook het gezin van de zoon naar Nederland. Moeder Wera voelde zich er doodongelukkig. Vader Frans kon evenmin aarden en werd bovendien door de Bijzondere Rechtspleging op de huid gezeten. Mede om die reden begaf hij zich in schimmige zaken en ging met een andere vrouw. Moeder Wera verkommerde, streed met de grootvader om het kind, scheidde van haar man en verdween uit Nederland. Aanvankelijk ging Alexander mee, later werd hij ontvoerd en teruggebracht naar Nederland. Niet lang daarna overleed de grootvader en begon er een bizar gevecht om de erfenis.

Te midden van zoveel chaos probeerde Alexander, de stamhouder, een eigen weg te vinden. Uiteindelijk lukte dat, niet in de laatste plaats omdat hij al op vrij jonge leeftijd de vrouw tegen het lijf liep met wie hij nu al bijna een halve eeuw samenleeft. Samen bouwden ze een gezin en vonden stabiliteit, al werd die door het verlies van maar liefst drie van vijf kinderen behoorlijk op de proef gesteld. Op latere leeftijd vond Alexander zijn moeder terug. Tevens vond hij na de dood van zijn vader papieren – en meer papieren. Uiteindelijk kreeg hij tijd om al die papieren, verhalen en herinneringen tot een verhaal te maken, zijn verhaal: van een jongen of man die ‘houder’ was van een stam die eerst korte tijd bloeide maar vervolgens verwerd tot een kronkelige, verrotte knoest.

Toch zitten in die knoest voldoende kernen om de contouren ervan te kunnen schetsen. Veel blijft onzichtbaar, veel is onbekend. Maar Münninghoff heeft zich daardoor niet uit het veld laten slaan en met magistraal inlevingsvermogen in al die kronkels een lijn, een verhaal weten te vinden. Het gevolg is een boek dat elke schrijver jaloers en de lezer dankbaar maakt.


Alexander Münninghoff, De stamhouder: Een familiekroniek, Prometheus, 330 blz., € 19,95


Beeld: Alexander Münninghoff vond te midden van een chaotische familiegeschiedenis zijn eigen weg (Phil Nijhuis / HH)