Op 4 november 2020 debatteerde de Tweede Kamer over de aanblik van de gemiddelde Nederlandse bestuurskamer, waar stropdassen hardnekkig dominant zijn. Omdat de man-vrouwsamenstelling in de top van het bedrijfsleven blijkbaar niet vanzelf verandert, lag er een wetswijziging voor. Mede op advies van de ser zou worden vastgelegd dat grote bedrijven ‘passende en ambitieuze streefcijfers’ moeten opstellen om hun raad van bestuur diverser te maken. Voor de raad van toezicht van beursgenoteerde bedrijven moest er een verplichting komen om minstens een derde vrouwen en minstens een derde mannen in de gelederen te hebben.

De plannen werden enthousiast onthaald door het cda, dat bij monde van Kamerlid Lenny Geluk-Poortvliet de waarschuwing van de ser herhaalde. Doordat de top van het Nederlandse bedrijfsleven een mannenbolwerk blijft, zei ze, ‘wordt talent onvoldoende benut, en dat is een gemis voor onze economie en de samenleving’.

In de diversititeitshordeloop was dit een relatief lage hindernis. Streefcijfers formuleren kost niets en voldoen aan de verplichting om in een, zeg, zeskoppige raad van toezicht minstens twee vrouwen te hebben is geen opdracht die enorme inspanning zou moeten vergen. Toch was het sommige Kamerfracties al direct te gortig. Geluk-Poortvliet was nauwelijks aan haar spreektijd begonnen of pvv-Kamerlid Harmen Beertema snelde naar de interruptiemicrofoon. ‘Het cda is een hele woke partij geworden’, sprak Beertema. ‘U bent woke, toch?’ Geluk-Poortvliet begreep niet waar de pvv’er het over had.

De Kamervoorzitter vroeg of Beertema zich kon verduidelijken. ‘Nou ja, woke is een heel aanvaarde term, zeker in het discours rond diversiteit en het vrouwenquotum’, begon hij. ‘Die term is overgewaaid uit Amerika. Maar ja, misschien moet u een beleidsmedewerker vragen om het nog eens uit te leggen.’ Toen Geluk-Poortvliet vroeg of Beertema misschien zelf kon verhelderen wat woke is, dook hij weg: ‘Dat kost te veel tijd.’ Wel voegde hij nog toe dat woke ‘een rot in de samenleving’ is en dat het ‘versplintert en ontwricht’.

Nadat de Kamervoorzitter had aangegeven genoeg te hebben van het gezwaai met termen waarvan geen van de debatdeelnemers de precieze betekenis wist en Beertema nogmaals vroeg uit te leggen wat hij bedoelde, koos deze voor ‘politieke correctheid in het extreme doorgevoerd’.

Het was niet de eerste keer dat ‘woke’ viel in een Nederlands Kamerdebat. De eerste die het woord gebruikte was Rob Jetten, die opmerkte dat de Black Lives Matter-demonstraties in de zomer van 2020 veel meer mensen ‘woke’ maakte.

Dat was tevens een van de laatste keren dat een politicus een positieve connotatie meegaf aan het modewoord van dit moment. Meer dan zestig procent van de vermeldingen van het woord ‘woke’ in het parlement komt op conto van de pvv (Volgens Harmen Beertema ‘de enige partij die niet meedoet aan dat modieuze wokeness’). Daarnaast werd het onderwerp aangesneden door JA21, Groep Van Haga en de bbb (dat met drie vermeldingen gelijk staat met D66).

Zo eiste Caroline van der Plas in een defensiedebat ‘een minister die naast de militairen staat in plaats van mee te gaan in het woke diversiteitsverhaal’. Wybren van Haga klaagde dat de PvdA ‘vroeger huizen bouwde en niet meeging in al die linkse woke-gekkigheid’. Joost Eerdmans van JA21 vond dat de regering niet moest spreken over ‘tot slaaf gemaakten’ omdat die term volgens hem een voorbeeld van ‘woke nieuwspraak’ is. Wie vreest voor woke, heeft in ieder geval geen gebrek aan politieke vertegenwoordiging.

Het gesteggel met een begrip dat makkelijker wordt gehanteerd dan gedefinieerd, is illustratief voor het intellectuele moeras waarin Nederland wegzinkt. ‘Woke’ is, zoals Harm Beertema al stelde, inderdaad een aanvaarde term. Sinds 2020 is het gebruik ervan in kranten, op Twitter en in de politiek rap toegenomen. Was het eerst een begrip binnen linkse kringen, inmiddels is het conservatief-rechts dat het over woke wil hebben. Sinds 2020 duikt de term ook regelmatig op bij twitteraars die geloven dat een mondiale elite allerlei geheime blauwdrukken voor de samenleving maakt. Twaalf procent van de gebruikers die in 2022 over ‘woke’ tweette, verkeert in deze Twitter-sfeer.

‘Woke’ is daarmee getransformeerd van trots vignet naar een signaalwoordje met een sinistere lading. Het wordt gebruikt om uiting te geven aan morele paniek of als algemene verzamelnaam om te hekelen wat niet bevalt. ‘Woke’ wordt ook ingezet als substituut voor grondige economische analyse. Toen de Silicon Valley Bank begin maart in de problemen kwam, lag dat volgens The Wall Street Journal aan een ‘woke bedrijfscultuur’.

Woke kan zelfs gebruikt worden als casus belli. Volgens Poetin probeert een ‘sociaal-cultureel verstoord’ Westen zich aan Rusland op te dringen. De Russische dictator krijgt daarin bijval vanuit datzelfde Westen. ‘Poetin is gebaat bij westers woke gedrag’, aldus ondernemer Annemarie van Gaal in haar Telegraaf-column.

De snelle opkomst van ‘woke’

Aantal tweets, krantenartikelen en vermeldingen van ‘woke’ in de Tweede Kamer per jaar

Ten strijde trekken tegen woke is een van de voornaamste invullingen van de hedendaagse conservatieve identiteit geworden. In de VS is de strijd tegen woke het belangrijkste campagnepunt van de Republikeinse Partij. En net als het begrip zelf is ook deze trend de Atlantische Oceaan overgewaaid. De vaderlandse leesplank met boeken die waarschuwen tegen woke is inmiddels aardig gevuld. Het bestaan van Het spook van woke – om een recente titel van filosoof Floris van den Berg te gebruiken – lijkt vast te staan.

Maar welke gedaante dit spookverschijnsel precies aanneemt en welke invloed het heeft, is lastiger vast te stellen. Mede daarom loopt er bij de Universiteit van Amsterdam momenteel intern onderzoek naar de invloed van woke. De duivelsuitdrijver van dienst, oud-rector van de Universiteit Leiden Carel Stolker, heeft als opdracht ‘de begrippen “academische vrijheid” en “wokeness” nader te beschouwen’.

Woke en anti-woke hekelen de verdraagzaamheid en het idee dat iedereen dezelfde rechten heeft

Stolker kan voor zijn onderzoek naar de faculteit geesteswetenschappen putten uit die groeiende voorraad inheemse literatuur. Wel leidt dat eerder tot oprekking dan tot afbakening van het begrip ‘woke’. Wie vraagt om een definitie, krijgt vaak een amorf substituut aangereikt (Beertema’s ‘extreme politieke correctheid’) of een woordenwolk in het gezicht geblazen. ‘Woke is een verzamelnaam voor identiteitspolitiek, politiek correct denken, diversiteitsbeleid, cancel culture, westerse zelfhaat, dekolonisatie-obsessie, gender en aanverwante zaken’, schrijft Floris van den Berg in Het spook van woke.

Met die laatste in de reeks nemen de woke-waarschuwers een voorschot op de toekomst; onder ‘aanverwante zaken’ kan in principe alles vallen. Door woke ‘versmalt het speelveld’, aldus Van den Berg. Tegelijkertijd is ‘wokisme een onoverzichtelijke ideologie waar van alles in past’. Bepalen wat wel en niet onder woke valt, is een taak die vooral anti-woke op de schouders heeft genomen.

Want inmiddels is er vrijwel niemand meer die zichzelf omschrijft als woke. Bij eerdere vijanden aan wie een ondermijnende invloed werd toegeschreven, bestond er nog zoiets als een formele organisatie (zoals de vrijmetselarij of de Communistische Partij). Maar hoezeer er ook wordt gesproken over de ‘woke-beweging’, het organisatorisch verband waar die woordkeuze op stoelt, is lastig aan te wijzen. Pogingen om met namen en rugnummers een vergaande invloed van woke op de Nederlandse samenleving aan te tonen, zijn al snel karikaturaal. Op de omslag van Wokeland: Hoe een radicale voorhoede vat kreeg op de samenleving, geschreven door publicist Coen de Jong, prijken getekende uitvoeringen van onder andere Sylvana Simons, Sigrid Kaag en Quinsy Gario, oprichter van de actiegroep Kick Out Zwarte Piet. Aan hen wordt een culturele revolutie toegeschreven waar Mao jaloers op zou zijn.

Volgens Coen de Jong hebben ‘kleine groepjes activisten in amper tien jaar tijd de Nederlandse folklore, de media, de vaderlandse geschiedenis, het subsidiebeleid, de taal en het nationale zelfbeeld naar hun hand gezet’. De laatste verkiezingsuitslag, waarbij een partij die volgens de voorvrouw staat voor vleeseten, een biertje drinken en met de caravan naar Zuid-Frankrijk gaan een overweldigend aantal stemmen haalde, laat zien dat het wel meevalt met dat nieuwe Nederlandse zelfbeeld. De Telegraaf is nog steeds de meest gelezen krant van Nederland en de meeste subsidie-euro’s gaan naar de fossiele industrie.

De enige vaste grond onder de voeten in het debat over woke is de etymologie van het begrip. Die begint bij de Afro-Amerikaanse blueszanger Huddie Ledbetter, die eind jaren 1930 The Scottsboro Boys schreef. Het protestlied ging over een groep zwarte tieners uit Scottsboro, Arizona, die werden veroordeeld voor het verkrachten van twee witte vrouwen, een misdaad die ze nooit gepleegd hadden. In een gesproken nawoord bij de opname van het lied adviseerde Ledbetter de Afro-Amerikaanse gemeenschap op haar hoede te zijn: ‘best stay woke’. Dat is waarschijnlijk het eerste vastgelegde gebruik van een term die al langer gebruikt werd als aanmaning om alert te blijven op de gevaren die dreigden voor de zwarte bevolking in racistisch Amerika.

In 1962 dook de term voor het eerst op in de reguliere media. Een jonge zwarte schrijver genaamd Melvin Kelley schreef in dat jaar een stuk in The New York Times waarin hij uitlegde hoezeer de modetaal van dat moment schatplichtig was aan Afro-Amerikaans slang. ‘If you are woke, you dig it’, was de titel van het stuk. In de late jaren 2000 werd de term omarmd door de Black Lives Matter-beweging. Stay Woke: The Black Lives Matter Movement is de titel van de documentaire van Laurens Grant uit 2016. De lading van het woord was nog steeds dezelfde: heb een scherp oog voor discriminatie.

Vervolgens brak een kortstondige fase aan waarin de term werd overgenomen door de reclame-industrie en lifestyle-tijdschriften, die ‘woke’ gebruikten om hun producten als avant-gardistisch aan te prijzen. ‘Woke transformeerde van bezigheid tot identiteit tot stukgoed’, zo vatte het tijdschrift The New Statesman het samen.

Die laatste fase duurde maar kort. Binnen een paar jaar transformeerde woke tot favoriete beschimping van mondiaal rechts. Wie het woord in de mond neemt schaart zich, gewild of niet, in een zeer geprofileerd gezelschap. Daartoe behoren de vorige president van Verenigde Staten, de Franse politici Marine Le Pen en Éric Zemmour en de Britse premiers Boris Johnson, Liz Truss en Rishi Sunak, die onvrede over wat er zoal misgaat in het Verenigd Koninkrijk typeerden met het woord ‘woke’. Hier toont zich een stroming die een nieuw afzetblok heeft gevonden.

Natuurlijk is alle taal fluïde en veranderen begrippen door de tijd heen. Maar deze taalkundige wetmatigheden lijken te worden gebruikt als excuus voor intellectuele luiheid. Er is een fundamenteel debat te voeren over de vraag wanneer progressief idealisme te ver gaat of wanneer het ingaat tegen de principes die het juist zegt te verdedigen. Maar wie zich in dat debat naar binnen werkt met termen als ‘woke’, ‘wokisme’ en ‘de woke-beweging’, geeft een signaal ‘niet echt geïnteresseerd te zijn in die retorische arbeid’, schreef de Amerikaanse cultuurcriticus Thomas Chatterton Williams onlangs in The Atlantic. Woke is volgens hem letterlijk een stopwoordje geworden; door de term als afkeuring te hanteren, ‘geef je juist degene die je meent te overtuigen een reden om niet meer luisteren’.

Vandaar ook dat ‘anti-woke’ als politiek platform een aanlokkelijke keuze is. Wie zich verkiesbaar stelt met de boodschap ‘woke’ te zullen bestrijden, ontslaat zich van de verplichting een programma op te stellen of het beeld van een ideale samenleving te schetsen, anders dan een samenleving die gezuiverd is van woke. En doordat ‘woke’ zelden sluitend gedefinieerd wordt, kan deze programmatische drogreden eindeloos herhaald worden. Het is een manier om de klassieke populistische truc uit te halen: wakker de angst voor een (al dan niet ingebeelde) vijand aan en presenteer jezelf als remedie. Dit inhoudelijke zwarte gat heeft conservatieve politiek in het land waar woke vandaan komt inmiddels volledig opgezogen.

Serieuze pogingen om woke inhoudelijk te definiëren zijn daarmee zeldzaam. In zijn wekelijkse column in The New York Times deed commentator Ross Douthat – de conservatieve stem bij deze krant – onlangs een poging. ‘Overal waar je kijkt, zie je verschrikkelijke ongelijkheden. De hardnekkigheid daarvan dwingt ons om dieper te kijken, voorbij pogingen om rechten te verwerven en welvaart te herverdelen, naar de culturele en psychologische structuren die onderdrukking voortzetten.’ Zo ziet de wereld eruit door de ogen van iemand die woke is, aldus Douthat. Het Sociaal en Cultureel Planbureau, dat onlangs een rapport uitbracht over hoe niet-tastbare zaken als sociaal en cultureel kapitaal, voor- en achternamen en dominante schoonheidsidealen zich vertalen naar economische ongelijkheid, is zo bezien misschien wel een woke organisatie.

En als ongelijkheid en onderdrukking een culturele en psychologische basis hebben, moet ook de oplossing in die hoek gezocht worden, aldus Douthat. ‘Daarom zijn scholen, media, populaire cultuur en de taal zelf het strijdtoneel’, schrijft hij. Op deze manier onderneemt hij een poging om dat waar hij ongenoegen mee heeft, toch positief en genereus te omschrijven.

Douthat maakt het zichzelf daarmee bewust moeilijk. De route die anti-woke vaker neemt, is die van inwisselbare hyperbolen over hoe ‘het elitaire opinielandschap bezeten is geraakt door de geest van postmoderne zelfafbraak’ en hoe ‘de grondvesten van onze beschavingen vakkundig onderuit worden gehaald’, zoals de Vlaams-nationalistische politicus Bart De Wever schrijft in zijn boek Over woke.

Links heeft een universalistisch streven en zet rechtvaardigheid voor ieder individu in dezelfde mate open

Gijs van Oenen werpt in zijn recente boek Culturele veldslagen: De filosofie van de culture wars de hengel in het verleden en wijst erop dat de apostel Petrus al opriep om ‘waakzaam’ te zijn voor het kwaad in de wereld. Vanaf de negentiende eeuw riep het internationale socialisme de verworpenen der aarde op tot een ontwaken. Nietzsche was volgens Van Oenen op zijn eigen manier een wegbereider voor woke omdat hij zich keerde tegen een filosofische traditie waarin het goede als een objectieve en kenbare realiteit werd voorgesteld. Volgens Nietzsche hing ieder onderscheid, ook dat tussen goed en kwaad, af van het perspectief van de persoon die spreekt. Hij zette daarmee de deur op een kier voor het identiteitsdenken waarbij aangeboren kenmerken bepalend zijn voor het scala aan mogelijke standpunten dat een individu kan innemen.

In Van Oenens lezing is woke daarmee een nieuwe incarnatie van een intellectuele traditie die een scherp oog voor onrecht combineert met de wens tot een afrekening met de verantwoordelijken daarvoor. Voor Paulus was dat Satan, voor de arbeidersbeweging het grootkapitaal en voor Nietzsche Plato en Kant. ‘Na de verlosser, de socialist en perspectivist komt nu de aanklager’, schrijft Van Oenen. Ditmaal is het doelwit de witte heteronormativiteit. Bij woke gaat het om bewustzijn en rekenschap geven van ‘het alom aanwezige gewicht van een gewelddadige geschiedenis van onteigening, tot slaaf gemaakten en uitbuiting’. Afrekenen met de geschiedenis – soms letterlijk, in het geval van herstelbetalingen – betekent afrekenen met de groep die geprofiteerd heeft van deze geschiedenis (‘de witte heteroseksuele cis-man’). Dat is volgens Van Oenen de kern van woke.

Op deze manier, zo betoogt filosoof Susan Neiman in haar boek Links is niet woke, roept woke zelf een tegenstander in het leven. Rechtse identitaire bewegingen, zo schrijft Neiman, ‘presenteren zichzelf bewust als deel van een onschuldige trend: als andere groepen voor hun rechten mogen vechten, waarom zouden witte Europeanen dan niet voor hun rechten mogen opkomen?’

Juist de nadruk die woke legt op raciale en genderidentiteit biedt ruimte aan anti-woke om op karikaturale wijze hetzelfde te doen en te klagen dat de witte man de schuld van alle leed in wereld in de schoenen geschoven krijgt, zoals de Franse filosoof Pascal Bruckner doet in Schuldig over de hele lijn: Hoe de witte man de ideale zondebok werd. Dit pamflet, waarin het denken in termen van ‘gender, identiteit en ras ‘wordt aangeklaagd als povere vervanging voor het ‘proletariaat, de derde wereld en de verworpenen der aarde’, is grotendeels geschreven vanuit het slachtofferdenken. De witte man ‘is de schurftige aap en de geslagen hond’, ‘de grote schuldige’, een ’satan’ en ‘alle aversie richt zich tegen hem’, klaagt Bruckner.

Het werk als dat van Bruckner laat zien hoezeer woke en anti-woke hetzelfde structurele binnenwerk hebben. Beide claimen een in principe oneindige ruimte om begrippen op te rekken. Het plusje aan het einde van lhbtqia+ laat de ruimte open voor alle seksuele identiteiten en voorkeuren die nu nog niet benoemd zijn en die de mogelijkheid moeten krijgen om hetzelfde emancipatoire proces te doorlopen als de letters waaruit de huidige opsomming bestaat. Op fundamenteler niveau zijn de tegenpolen afkerig van de liberale middenkoers die dominant is in westerse democratieën. ‘Beide kampen menen dat de tijd van interactie en deliberatieve democratie voorbij is’, aldus Van Oenen.

Woke en anti-woke hekelen de verdraagzaamheid en het uitgangspunt dat iedereen dezelfde rechten heeft, waaronder het recht te mogen spreken. Vanuit het perspectief van woke bouwt het liberalisme voort op een geschiedenis van onderdrukking. Het gelijkheidsideaal zou niet meer dan een dekmantel zijn voor een cultuur die in de praktijk tot uitsluiting leidt. Vanuit conservatieve hoek bezien biedt het liberalisme juist te veel ruimte aan de claims van woke.

Ook in hun methodes vertonen woke en anti-woke verwantschappen. Hoewel ongelijksoortig in ernst en omvang, zijn de aanval op de parlementaire democratie van uiterst rechts en de wens dat sommigen hun platform wordt afgenomen (de ‘cancelcultuur’ waarover anti-woke zich druk maakt) allebei een afwijzing van het principe dat er altijd dialoog moet plaatsvinden. Susan Neiman betoogt dat ze daarmee kiezen voor een uitgangspunt zoals dat ooit verwoord werd door de Duitse filosoof Carl Schmitt: ‘Vertel me wie je vijand is, en ik vertel je wie je bent.’ En dat is een stap terug, meent Neiman. Ze haalt Theodor Adorno aan, die stelde dat politiek gebaseerd op het onderscheid tussen vriend en vijand ‘ons terugvoert naar de prehistorie’.

Een laatste punt van overeenkomst tussen woke en anti-woke is dat ze beide het slachtoffer als uitgangspunt nemen. Ze zijn alle twee een uitvloeisel van een kanteling die zich de afgelopen driekwart eeuw voltrokken heeft. ‘De geschiedenis is altijd het verhaal van de overwinnaars geweest’, schrijft Neiman in Links is niet woke. ‘Dit veroordeelde de slachtoffers tot een dubbele dood: één keer aan het eind van hun leven, en nog een keer in de herinnering.’ De drang dit historisch onrecht te herstellen ‘begon met de beste bedoelingen’, aldus Neiman, maar inmiddels is hij geperverteerd.

Neiman zet vraagtekens bij de aanname dat de stem van het ‘slachtoffer de meest authentieke zou zijn’. Beter is volgens haar ‘de terugkeer naar een model waarbinnen je aanspraken op autoriteit gericht zijn op wat jij voor de wereld hebt gedaan, en niet op wat de wereld jou heeft aangedaan’. In andere woorden: woke en anti-woke doen beide geweld aan het meritocratisch ideaal.

Neimans uiteenzetting maakt duidelijk waarom de discussie over de vermeende invloeden van woke met name zo fel oplaait binnen de universiteit. De academische wereld is bij uitstek de plek waar verdiensten de basis vormen voor erkenning, benoeming en status, vanaf de eerste schrijfopdracht aan de student tot aan het pensioen van de hoogleraar (dat niet toevallig wordt omschreven als ‘emeritaat’). Dit verklaart waarom het betoog tegen woke telkens weer de universiteitscampus kiest als voorbeeld van de plek waar het uit de hand loopt. Het idee dat academische autoriteit iemand toekomt (of kan worden afgenomen) op basis van iemands identiteit en opvattingen, gaat regelrecht in tegen de basisprincipes van het wetenschappelijk bestel. Precies dit is vermoedelijk de reden waarom woke haar tegenstanders in het bijzonder op de universiteitscampus zoekt. Geen betere plek om de vraag te stellen of het toeschrijven van autoriteit gebeurt op basis van daadwerkelijke merites of dat de toevalligheid als witte man geboren te zijn betekent dat je hoe dan ook al een streepje voor hebt.

Dit alles roept de vraag op of er nog een tussenruimte bestaat. Is er plek voor een stroming die zich niet thuis voelt bij de overspannen kruistocht tegen woke, maar net zomin het centrale uitgangspunt van woke omarmt? Anders gezegd: is het mogelijk om links en progressief te zijn zonder te denken in termen van dader en slachtoffer en zonder een afrekening te eisen van wat de (historische) daders (historische) slachtoffers hebben aangedaan?

Susan Neiman stelt deze vraag aan de hand van het concrete voorbeeld dat het idee van woke gemeengoed maakte: de Black Lives Matter-protesten. ‘Mijn steun voor Black Lives Matter komt niet voort uit mijn lidmaatschap van een bepaalde groep of uit schuldgevoelens over onrecht dat mijn voorouders, verpauperde Oost-Europese joden die aan het begin van de twintigste eeuw naar Chicago waren geëmigreerd, hebben begaan’, schrijft ze. ‘Ik steun Black Lives Matter omdat het doden van ongewapende mensen een misdrijf tegen de menselijkheid is. Tegelijkertijd verwerp ik de witte tegenbeweging met hun leus “All Lives Matter”, omdat ze een banale algemene waarheid gebruikt om de aandacht af te leiden van een belangrijke empirische waarheid, namelijk dat Afro-Amerikanen meer kans hebben om slachtoffer van geweld te zijn dan andere Amerikanen.’

Vanuit de conservatieve hoek is iemand als Neiman, net als de duizenden anderen wereldwijd die de straat op gingen na de politiemoord op George Floyd, hopeloos in de ban van een radicale ideologie (Coen de Jongs boek Wokeland opent met de Black Lives Matter-demonstraties als ‘het moment dat “woke” definitief doorbrak in Nederland’). De werkelijkheid is een stuk eenvoudiger. Je kunt je uitspreken tegen misstanden en een gevoel van onrecht ervaren zonder er een woke-agenda bij te halen. Dat subtiele onderscheid komt conservatief anti-woke, dat gebaat is bij een zo krachtig mogelijk vijandbeeld, natuurlijk bijzonder slecht uit.

Aan woke wordt een culturele revolutie toegeschreven waar Mao jaloers op zou zijn

Neiman ziet zichzelf niet als ‘bondgenoot’ van de woke-beweging. Bondgenootschappen zijn verankerd in gemeenschappelijke belangen en verwateren meestal op het moment dat die belangen niet langer parallel lopen. ‘Welk belang voerde miljoenen witte mensen de straat op om “Black Lives Matter” te schreeuwen?’ vraagt ze zich af. ‘Dit was geen bondgenootschap maar een streven naar universele rechtvaardigheid. Wie de leden van een beweging verdeelt in bondgenoten en anderen, ondermijnt de fundamenten van diepgaande solidariteit en doet teniet wat het betekent om links te zijn.’

Dit is de manier om de gelijkschakeling van links en woke te doorbreken. Woke betekent maatstaven over wie waar recht op heeft, wie waarover mag spreken en wie gelijk heeft op basis van aangeboren kenmerken, historisch onrecht en identiteit. Links heeft van oudsher een tijdloos en universalistisch streven en zet rechtvaardigheid voor ieder individu in dezelfde mate open, ongeacht ras of gender. Dat de wereld in de praktijk tekortschiet in het bieden van die rechtvaardigheid is geen reden om dat ideaal op te geven, maar juist om ervoor te strijden, vindt Neiman. ‘Ik ben niet bereid om het woord “links” op te geven of het binaire idee te accepteren dat degenen die niet-woke zijn per definitie reactionair zijn.’

Welke groepen op Twitter gebruiken ‘woke’?

Twitteraars over ‘woke’ ingedeeld op basis van een netwerkanalyse

Welke partijen spreken over ‘woke’ in de Tweede Kamer?

Aantal vermeldingen van de term ‘woke’ in parlementaire debatten, per partij

Neimans poging om de automatische gelijkschakeling tussen links en woke te doorbreken, roept de vraag op of er een equivalent bestaat aan de andere kant van het politieke spectrum: rechts en niet anti-woke? Het land waar woke zijn oorsprong vindt, laat zien hoe smal de ruimte voor die positie is geworden. Donald Trump maakt er inmiddels een gewoonte van om zijn kritiek op het beleid van Biden te doorspekken met het woord ‘woke’.

Ook Ron DeSantis, het meest waarschijnlijke alternatief voor Trump als Republikeinse presidentskandidaat, heeft zich volledig overgegeven aan de cultuuroorlog over woke. ‘We bestrijden woke in de politiek’, sprak DeSantis toen hij opnieuw werd gekozen tot gouverneur van Florida tijdens de midterm-verkiezingen afgelopen november. ‘We bestrijden woke in de scholen. We bestrijden woke in de bedrijven. We zullen ons nimmer nooit overgeven aan de woke-meute. Florida is de plek waar woke wordt begraven.’

DeSantis is de bedenker van de ‘stop woke’-wet, waarbij woke staat voor ‘wrongs against our kids and employees’. Hij liet het bestuur van een van Florida’s meest vooraanstaande universiteiten ontslaan omdat het in zijn ogen een te progressieve koers voer en hij liet een lijst opstellen van boeken die uit schoolbibliotheken verwijderd moeten worden. De inperking van vrijheid van meningsuiting, het zuiveren van literatuurlijsten en curricula, kortom het ‘cancellen’ waarover anti-woke veel ophef maakt, wordt juist door die stroming tot in de puntjes beheerst.

Ook in Nederland lijkt ‘anti-woke’ een politieke succesformule, of in ieder geval een honk dat moet worden aangetikt door rechtse partijen wanneer ze de kiezer willen behagen. De rechtste partijen die de afgelopen tijd zijn gegroeid, zijn de partijen die in Kamerdebatten en moties over de bedreigingen van woke spreken. Toen vvd’er Dilan Yesilgöz, minister van Justitie, in 2022 werd gevraagd om de jaarlijkse H.J. Schoo-lezing te geven, stak ze een betoog af waarin de gemeenplaatsen over ‘wokisme’ nog eens werden opgezocht. ‘Wokisten willen bepalen wie recht van spreken heeft. Alleen als je tot de juiste groep hoort, mag je meepraten. Daarmee worden individuen gereduceerd tot geslacht, afkomst of gerichtheid met een vaste bijbehorende mening’, aldus Yesilgöz.

Is er dan niks aan de hand? Zeker bestaat de lijst met voorbeelden waar het anti-woke-vertoog op stoelt. Inderdaad zijn in de VS professoren gecorrigeerd en ontslagen omdat hun lesmateriaal door studenten als kwetsend werd ervaren (deze casussen vormen de bulk van de aanklacht tegen woke). Inderdaad werd bij de Nederlandse vertaling van The Hill we Climb, het gedicht dat Amanda Gorman voordroeg bij de inauguratie van Joe Biden, plotseling van vertaler gewisseld. Het werd geen Marieke Lucas Rijneveld, maar Zaïre Krieger, net als Gorman een zwarte spoken word-artiest (Gijs van Oenen opent zijn boek Culturele veldslagen met dit voorval). Inderdaad werd de ‘humanist of the year’-prijs van evolutiebioloog Richard Dawkins bijna twintig jaar na toekenning weer ingetrokken omdat hij regelmatig dingen zei die ‘gemarginaliseerde groepen vernederen’, aldus de organisatie van deze onderscheiding (Pascal Bruckner voert dit voorval op in Schuldig over de hele lijn). En het klopt dat Duitsland de driehonderdste verjaardag van Kant stilletjes voorbij zal laten gaan omdat het vieren van een dode witte Verlichtingsdenker wel eens slecht zou kunnen vallen (Susan Neiman schrijft erover in Links is niet woke).

In hoeverre deze voorvallen illustratief zijn voor de cultuur van een volledige samenleving, wat de precieze aard van het onrecht is en in hoeverre gebeurtenissen in het ene land iets zeggen over het intellectuele klimaat in het andere, dat zijn onderwerpen waarover het debat moet gaan. Het vertrekpunt dat dit alles het onderdeel is van een gecoördineerde aanval op de westerse beschaving slaat dat debat bij voorbaat plat.

Er is wel een duidelijk thema dat alle voorbeelden waarvan anti-woke schrikt met elkaar verbindt: uit alle gevallen blijkt dat niemand een permanent geserveerde plaats op het spreekgestoelte heeft, dat iedereen zijn aanzien telkens opnieuw moet verdienen en dat geen enkel eerbetoon of onderscheiding voor eeuwig is. Woke of niet, dat is een les in menselijke nederigheid en zoiets kan nooit kwaad.

Data-onderzoek

Voor dit artikel hebben we een kleinschalig data-onderzoek uitgevoerd naar het gebruik van het woord ‘woke’ in de Nederlandse politiek, in krantenartikelen en op sociale media. Allereerst telden we het aantal tweets (via de Twitter-API), het aantal krantenartikelen in zes nationale dagbladen (via LexisNexis) en het aantal keer dat de term in de Tweede Kamer werd genoemd (via de Handelingen).

Ook onderzochten we welke groepen de term ‘woke’ gebruiken. Voor de parlementaire debatten keken we naar welke partijen de term het meest gebruiken. Voor Twitter verzamelden we 382.317 unieke Nederlandstalige tweets waarin ‘woke’ voorkomt, van 2016 tot en met 2022. Die dataset legden we over een eerder door ons aangelegd netwerk van Nederlandse twitteraars die over politieke onderwerpen twitteren (zie ook de verantwoording bij ons onderzoek naar coronacomplotten op sociale media). Op basis van wie er met wie interactie heeft, kunnen we met een netwerkanalyse verschillende groepen onderscheiden, van links-activistisch tot rechts-conservatief. Die groepen gebruikten we om veranderingen in het gebruik van de term ‘woke’ te kunnen traceren.

Het data-onderzoek is gedaan door Joris Veerbeek.