Wat gebeurt er als ik dun en sterk ben? De hoofdpersoon in de nieuwe roman van Pauline Slot vraagt het zich af als ze er al een half mensenleven van voedsel verzwelgen en weigeren op heeft zitten. Niet dat De inwendige een relaas is over anorexia en boulimia. Daarvoor zet Slot haar roman veel te literair, en te weinig persoonlijk, op. Maar wat het dan wél is? Een Bildungsroman met als rode draad het voedsel dat iemand door de jaren heen tot zich neemt, dat komt er denk ik nog het dichtst bij in de buurt. En de ontwikkeling van een tijd ook, van een jeugd in de jaren zestig in een kleinburgerlijk milieu, met een vader die eigenlijk niet op kantoor had willen zitten en een moeder die geen huisvrouw had willen zijn. Vanaf bladzijde één is de gezinsdruk voelbaar. ‘(…) ik huil niet. Ik wil mama geen pijn doen.’ Heel precies, in heldere zinnen en korte scènes, beschrijft Slot welke gecompliceerde rol etenswaar en maaltijden zomaar kunnen krijgen, van heilig moeten tot troostfactor, van verdrietdemper tot obsessie. De beschrijvingen, variërend van verpakkingen tot smaaksensaties, zijn zo gedetailleerd en zintuiglijk dat De inwendige eerder een curieus, bijna antropologisch experiment is, dan dat het een meeslepende leeservaring biedt.
Er zijn schrijvers die er prat op gaan dat niet zíj een verhaal uitkiezen, maar het verhaal hén. Dat klinkt prachtig, maar het is natuurlijk aanstellerij. Door te focussen op eten en de functie die het eten heeft in de verschillende fasen van iemands leven kon Slot een strak, schrijnend en tamelijk zakelijk vrouwenportret schrijven, zonder de verdenking op zich te laden dat ze met een streekroman bezig was. Na in relatief korte tijd drie succesvolle publieksromans te hebben geschreven, die door de literaire kritiek met steeds meer venijn werden ontvangen, heeft de schrijfster een tijd niks van zich laten horen.
Ze komt na zes jaar terug met een roman die geen aanknopingspunt biedt met hetgeen ze hiervoor heeft gedaan en die op het eerste gezicht iets dunnetjes heeft: boekstaving in plaats van verbeelding. Op het tweede gezicht is De inwendige een bijna ascetische oefening in beheersing. Misschien ben ik van de weeromstuit – door de sessies met een therapeute die ze in haar boek beschrijft – te therapeutisch gaan denken, maar deze roman lijkt mij het product van een proces van losmaking. Voor de schrijfster misschien heilzaam, maar de lezer blijft licht verweesd, en een beetje bedrukt, achter.