In 1898 bestond Nairobi niet. In 1950 had de Keniaanse hoofdstad 137,456 inwoners. Inmiddels zijn dat er ruim 4,5 miljoen. Volgens de berekeningen van de Verenigde Naties zal de bevolking van Nairobi in 2030 zeven miljoen bedragen. Dat zijn erg veel monden om te voeden. Zeker in een metropool waar nu al zestig procent van de bevolking in sloppenwijken woont. De grootste, Mathare Valley, zo’n vijf kilometer buiten het stadscentrum, telt ruim een half miljoen inwoners, die hier dicht opeen gepropt wonen in provisorische onderkomens van golfplaat en hout. Soms delen acht mensen hetzelfde vertrek. Grote delen van Mathare zijn onbereikbaar voor auto’s. Stromend water, toiletten, vuilophaal en elektriciteit zijn op z’n zachtst gezegd problematisch. Zoals een jonge Keniaanse hiphopper het verwoordde: ‘We hebben geen water, geen riolering, we gebruiken “vliegende wc’s” – een papieren zak die we in het water gooien.’
Nairobi ligt op een drassige hoogvlakte, ver van de zee en zonder bevaarbare rivieren. De nederzetting werd in 1899 gesticht als administratief hoofdkwartier voor de spoorweg die de Britten tussen de havenstad Mombassa en Kampala in Oeganda aanlegden, bijgenaamd ‘Lunatic Express’ vanwege de eraan verbonden kosten en gevaren (ziektes, leeuwen, vijandige lokale bevolking). Maar de spoorweg kwam er. De stad groeide gestaag en werd in 1907 hoofdstad van East Africa Protectorate, het latere Kenia. Het was een populaire overnachtingsplek voor rijke westerlingen die het voorzien hadden op het groot wild dat zich in de omgeving ophield. Na de Keniaanse onafhankelijkheid van 1963 ontwikkelde Nairobi zich tot een moderne stad, een mix van wat hoogbouw, koloniale restanten en drukke winkelstraten waar de Indiërs heer en meester werden. De bebouwing strekte zich steeds verder uit, met fraaie buitenwijken vol roze en rode bougainvillea. Ngong Hills, waar Karen Blixen haar beroemde memoires Out of Africa schreef en waar je ’s nachts tot in de jaren tachtig de leeuwen nog kon horen brullen, kwam steeds dichterbij.
Het huidige Nairobi is een energieke Afrikaanse stad met een overwegend jonge bevolking en een innovatieve techsector, vooral dankzij een door de overheid aangelegde glasvezelkabel die voor supersnelle internetverbinding zorgt.

Het huidige Nairobi is ook een afzichtelijke Afrikaanse stad met alle problemen die te maken hebben met ongecontroleerde groei, verouderde infrastructuur en hopeloze planning. Dat heeft geleid tot permanent verstopte wegen, ernstige vervuiling, ontoereikende dienstverlening en een gigantische onderklasse. Voor hen draait het om overleven, met de steeds weer terugkerende vraag of er vandaag wel genoeg te eten is voor het hele gezin. Dat is het Nairobi van de krottenzeeën, de verstikkende informele sector en de eindeloze markten waar stapels tweedehandskleding, groenten en fruit in het stof liggen uitgestald.
In juni 2016 publiceerden twee Keniaanse sociologen van Kenyatta University in het Amerikaanse Journal of Sociology and Social Work de resultaten van hun onderzoek naar voedselzekerheid in de Mathare Valley. Er werkten 381 huishoudens mee aan de enquête. Uit de gesprekken bleek dat bijna driekwart van de ondervraagden meende dat er sprake is van een voedselcrisis in de slum. De gezinnen gaven bijna de helft van hun toch al minimale inkomen uit aan eten. De kinderen kregen doorgaans nog wel drie maaltijden per dag, maar het merendeel van de volwassenen moest het met twee keer eten doen, en 11,5 procent moest zich redden met een enkele maaltijd per dag.
Zoals te verwachten heeft dat beperkte dieet in de eerste plaats te maken met gebrek aan inkomen: er is domweg niet genoeg geld om elke dag drie maaltijden te bekostigen voor gezinnen die gemiddeld uit zes mensen bestaan. Maar ook zaken als de belabberde infrastructuur en toenemende onveiligheid (misdaad en politieke onrust) dragen bij tot de verontrustende situatie. Manieren om de maag te behagen variëren van lenen (geld of eten), overstappen op goedkopere producten met veel suikers en koolhydraten, of gewoon minder eten. Vooral vrouwen spreiden een opofferingsgezindheid tentoon die ervoor moet zorgen dat alle gezinsleden in elk geval iets te eten hebben.
Een en ander heeft zijn weerslag op de gezondheid, waarmee de cirkel rond is. Want verzwakte mensen zullen niet snel werk vinden. En ondervoede kinderen hebben moeite met concentratie. Naar schatting veertig procent van de kinderen in Mathare maakt de school sowieso niet af. Ze dwalen rond op vuilnisbelten, op zoek naar plastic, lege flessen of schroot om dat te verkopen. Bedelen is een andere optie. Het snuiven van lijm vormt een probaat middel tegen het hongergevoel. Meisjes vinden emplooi in bars waar ze als sekswerkers bijverdienen. Voor mannen en oudere jongens is misdaad vaak lonend.
Een additioneel probleem voor een opeengeperste sloppenwijk als Mathare is dat de optie van stadstuinbouw, op je erf wat groenten en peulvruchten verbouwen, zoals je bijvoorbeeld in de Oegandese hoofdstad Kampala vaak ziet, hier onmogelijk is. Volgens de hulporganisatie Oxfam zijn de vijftig procent armen in Nairobi aangewezen op vijf procent van het bebouwde oppervlak en één procent van het totale stadsoppervlak. Bovendien is het water van de stroompjes waartussen Mathare ligt ingeklemd zo vervuild dat het niet bruikbaar is voor eventuele irrigatie.
Al met al een gigantisch probleem waar geen directe oplossing voor bestaat, vooral ook omdat er aan de constante instroom vanuit het platteland absoluut geen einde komt. De directe voedselhulp die ngo’s verstrekken is een doekje voor het bloeden. De Keniaanse overheid doet op haar beurt het een en ander door middel van het reguleren van voedselprijzen en het initiëren van initiatieven als de Urban Agriculture Act, die land- en tuinbouw in de stedelijke gebieden moet stimuleren.
Maar zoals de Keniaanse onderzoeker Caroline Kihato opmerkt in het standaardwerk over de razendsnelle verstedelijking The Endless City: Afrikaanse steden zijn geen zielige replica’s van westerse steden en volgen niet hetzelfde ontwikkelingspad. Daarom moeten westerse steden en westerse regelgeving niet als referentiepunt worden genomen. Westerse oplossingen bieden geen soelaas. Afrikaanse steden hebben hun eigen dynamiek, een eigen vorm en een eigen logica, en zijn moeilijk te reguleren. Daarom moet worden gezocht naar oplossingen die van binnenuit komen, betoogt Kihato.
De Keniaanse landbouw wordt gedomineerd door kleinschalige bedrijven, de voornaamste leveranciers van het voedsel voor de stedelingen. Een groot probleem voor die kleine boeren, zegt Jane Ambuko, hoofd van de tuinbouwfaculteit van de Universiteit van Nairobi, is bederf. Van elke twee vruchten die worden geplukt verdwijnt er één verschrompeld en beschimmeld in de vuilnisbak. ‘Een van de voornaamste beletsels is gebrek aan opslagcapaciteit. Voor veel kleine boeren is de beste koelplek helaas nog steeds in de schaduw van een boom’, zegt ze in een TED Talk uit 2015. Ze vertelt daarna over een simpel experiment. Ze nam twee bossen van de populaire groente sukuma wiki en legde er een in de ijskast met een temperatuur van acht graden Celsius. De andere werd buiten bewaard. Bos twee was al na twee dagen verlept, terwijl bos een na zestien dagen nog steeds eetbaar was.
Het klinkt logisch; eten blijft nu eenmaal langer vers in een ijskast. Waarom gebruiken die boeren dan geen koelruimtes? Omdat die te duur zijn, zegt Ambuko. Ze kwam in contact met de Amerikaanse biologische boer Ron Khosla, die in New Paltz, New York, met hetzelfde probleem worstelde: hij moest een deel van zijn oogst weggooien omdat hij zich geen dure koelruimte kon veroorloven. De technisch vaardige Khosla ging nadenken. Als je nou eens een airconditioner zodanig omvormt dat hij ook temperaturen onder de achttien graden Celsius kan bereiken.
Een paar verruïneerde airco’s later had Khosla het deels voor elkaar. Vervolgens riep hij het advies in van een bevriende ingenieur van Cornell University om te helpen de temperatuur automatisch te reguleren. Samen kwamen ze in 2006 met het eerste werkbare prototype, dat ze CoolBot noemden. Een gebruikte CoolBot-controller kun je nu inmiddels voor ongeveer driehonderd euro kopen op Amazon.
De CoolBot vond aftrek in Afrika en Azië. Maar de Kenianen kampen met onregelmatige en onbetrouwbare elektriciteitsvoorziening. Als de stroom uitvalt werkt de controller niet meer. Daarom wordt er hier nu gekeken naar door zonne-energie gestuurde CoolBots. Dit is de achterliggende gedachte achter Solar Freeze, een van de winnaars van de Clean Energy Challenge in Nairobi. Een andere kwestie hierbij is de isolering van de koelruimte, die vaak kostbaar is. Maar, vertelt Jane Ambuko opgewekt, wat bleek? Kippenveren zijn uitstekend isolatiemateriaal.
De tweede winnaar uit de Keniaanse hoofdstad is de student Leon Mutua die zich heeft laten inspireren door de martelgang van de mama mboga, de vrouwen die verse groenten en fruit kopen en dat daarna op de markten, op straat, in kleine stalletjes verkopen. De mama mboga zijn al decennialang de spil van de Keniaanse stedelijke voedselketen. Alleen al in Nairobi zijn er zo’n tachtigduizend van deze groentevrouwen actief.

Bij het door Mutua bedachte product, mfuko fresh (vershoudtas), hoort het verhaal van Mama Salome. Ze woont in de sloppenwijk Kibera en gaat met grote regelmaat naar het rurale Wangige, zestien kilometer verderop. Daar koopt ze verse groenten bij drie boerderijen. Soms, als het heeft geregend, zijn de onverharde heuvelpaden glad en glijdt ze uit. Uiteindelijk stapt ze met haar tassen met gekochte waar in een openbaar taxibusje om te zorgen dat ze op tijd terug is in Nairobi om de groenten laat in de middag te verkopen op de markt van Kibera. Vaak eisen de manamba’s (bijrijders) van de taxi’s extra geld omdat ze te veel bagage zou hebben. Soms willen ze haar niet in het busje omdat ze na een valpartij onder de modder zit. Een ander probleem voor Mama Salome is dat de inwoners van Kibera, net als die van Mathare, straatarm zijn en ze de prijzen laag moet houden wil ze ’s avonds niet met een overschot zitten. In het verhaal somt ze de dilemma’s op: ‘Als de groenten bederven maak ik verlies. Als het regent maak ik verlies. Als ik laat terug ben blijf ik met een stapel groenten zitten en kan ik geen maïsmeel kopen. Als ik de prijzen opschroef koopt niemand.’
Een uiterst precaire situatie, zegt Mutua. ‘Ik besprak de kwestie met mijn moeder. We concludeerden dat transport en opslag de grootste obstakels zijn voor de verkopers. Als we de reis van boerderij naar markt nou eens zo kunnen maken dat de producten ongeschonden blijven en het vervoer eenvoudiger is, dan zal er minder voedsel worden verspild. De meest basale oplossing was een tas die de producten beschermt en tegelijk koel houdt, en die bovendien eenvoudig te dragen is.’
Indachtig dat idee ontwierp Mutua zijn vershoudtas: een forse rieten mand die als rugzak gedragen kan worden. Aan de binnenzijde zit een tussenwandje met zaagsel dat nat wordt gemaakt. De verdamping helpt om de producten in de mand koel te houden. Daarnaast is er een tweede tussenwandje met kippenveren, dat voor isolatie zorgt. Het ontwerp van de mand is dusdanig dat hij met enige aanpassing kan worden omgevormd tot een platte mini-stal, die je op elke willekeurige plek kunt gebruiken. Het project verkeert nog in de ontwerpfase, maar na zijn afstuderen deze maand hoopt Mutua het samen met een medestudent verder te ontwikkelen. ‘Als onze tas werkt, dan zullen de verkopers – die net zo goed deel uitmaken van de groep kwetsbaren – meer producten naar de markt kunnen brengen en blijven deze langer goed. Dat betekent dat ze meer inkomen krijgen en minder vaak naar de boerderijen hoeven af te reizen. Voor de consument betekent het dat de producten goedkoper kunnen worden aangeboden’, zegt hij. ‘Uiteindelijk hopen we dat onze koelmethode ook kan worden gebruikt voor natuurlijke “ijskasten” voor de armen.’
Er zijn talrijke voorbeelden van dergelijke inventiviteit, die met name gericht zijn op efficiëntie. Zo kan zonne-energie helpen om de irrigatie te verbeteren. En een systeem van sms’jes kan worden gebruikt om de boeren te attenderen op de beste tijd om te zaaien en te bemesten. Maar honger in de slums is een complexe kwestie die niet met wat sexy ontwerpen is op te lossen. Het vereist veel geduld en eindeloos overleg om de diverse partijen (producenten, consumenten, hulporganisaties, overheid) op elkaar af te stemmen.
‘Inderdaad’, beaamt Bessie Nikhozi, manager Urban Livelihoods and Social Protection bij de internationale hulporganisatie Concern Worldwide, ‘de innovaties zijn interessant, maar de angst dat het vooral producenten ten goede komt is gerechtvaardigd.’ Samen met de Keniaanse overheid werkt Concern nu aan modellen waarmee de stedelijke voedselsituatie nauwkeuriger in de gaten kan worden gehouden, iets wat zich vroeger alleen op het platteland concentreerde. Die nadruk op preventie en Early Warning Systems kreeg impulsen na de voedselcrisis van 2008-2009 die het resultaat was van een combinatie van aanhoudende droogte en hevige politieke onlusten. De prijzen van het hoofdvoedsel, maïs en bonen, verdubbelden. Groente kostte ruim de helft meer dan voorheen en kookolie 77 procent. Volgens de overheid werden er 9,5 miljoen mensen met de hongerdood bedreigd, 4,1 miljoen van hen woonden in steden.
Samen met hulporganisatie Oxfam besloot Concern tot een alternatief voor directe voedselhulp, gebruikmakend van de mobiele-telefoontechnologie. Het mobieltje is in Nairobi net zo gewoon als een kop zoete thee voor ontbijt. De hulporganisaties richtten zich op twee slums, Mukuru en Korogocho, waar de helft van de huishoudens uit vijf tot negen mensen bestond. Ze maakten gebruik van het netwerk aan contacten van kerkelijke organisaties die al jaren in de wijken actief waren. Tevens werkten ze samen met sociale werkers en ouderlingen. Ze concentreerden zich op de allerarmsten, met name vrouwen die aan het hoofd stonden van eenoudergezinnen die in extreme gevallen uit zeventien mensen bestonden. In plaats van voedselhulp kregen die kwetsbaarste gezinnen elke maand een geldbedrag.
Via het M-Pesa mobiele systeem werd een sms aan de ontvangers verzonden, die vervolgens met dat tekstbericht naar een stand van het telefoonbedrijf Safaricom konden gaan om de subsidie in ontvangst te nemen. Het bedrag was dertig procent van de maandelijkse behoefte. Concern en Oxfam gingen vervolgens nauwgezet na hoe het geld was gebruikt. Van de 7500 gezinnen waren er in 2012 zo’n zesduizend weer economisch actief. Ook was de schooluitval tot staan gebracht. Daarnaast gaf het de vrouwen een groter gevoel van onafhankelijkheid. Ze waren niet meer aangewezen op tijdelijke ‘vriendjes’ en seksuele transacties. Een belangrijke factor voor het succes was dat het M-Pesa elektronische systeem ervoor zorgde dat het geld direct bij de consument kwam en er niets aan de strijkstok bleef hangen of verdween, zoals bij voedselhulp vaak het geval is. Het voorkwam ook dat mensen met aanzienlijke bedragen moesten reizen; ze konden het geld ophalen als het hun uitkwam.
Het concept van cash transfers wordt inmiddels op veel grotere schaal gebruikt en valt nu onder de noemer Cash and Voucher Assistance (cva). ‘De technologie is nu grotendeels gestandaardiseerd en wereldwijd toepasbaar’, zegt Nikhozi van Concern. Dat stroomlijnen heeft geleid tot een aanzienlijke versnelling van de respons. ‘Tijdens een voedselcrisis in 2017 kostte het ons maar twee weken om de beoogde mensen te selecteren en de eerste verzendingen te verzorgen.’ Maar, voegt ze toe na een vraag over design en honger: ‘Ik vind het lastig om cva’s te vergelijken met zoiets als ontwerpen voor koelruimtes. Maar goed, je zou cva’s ook kunnen gebruiken om iets dergelijks te financieren.’