Werk, werk, werk was het motto van Wim Kok. Bij zijn overlijden werd gememoreerd dat voor hem participatie in de maatschappij verbonden was met werken. Dus, vond Kok, moest eigenlijk niemand onvrijwillig uitgesloten zijn van het arbeidsproces.
In dat streven is hij goeddeels geslaagd in die welvarende paarse jaren. Ook in de hoogconjunctuur van vandaag is het weer gelukt. De werkloosheid ligt beneden de vier procent; in onderwijs, zorg en techniek zijn grote tekorten. Wat Kok als oud-vakbondsman niet had kunnen voorzien, is dat er geen loon naar werken meer is. Pas zeer recent is een loongolfje ontstaan, na jaren van echte stagnatie. In vier decennia was de groei gemiddeld minder dan een half procent per jaar, bleek onlangs uit een Rabobank-studie. Na de jobless recoveries van de jaren negentig hebben we nu wageless booms: hoogconjunctuur met armoedige loongroei. We staan hier voor een raadsel, waar economen minstens vier verklaringen voor hebben – dat wil zeggen, nog geen verklaring.
Een eerste idee is dat de productiviteitsgroei nu zo laag is dat loongroei er echt niet in zit. Dat is moeilijk vol te houden. De productiviteitsgroei zakte sinds de jaren zeventig flink en is nu tussen de één en twee procent, nog altijd een stuk hoger dan de loongroei. Alleen in de jaren na 2008 van de Grote Recessie stagneerde de productiviteit echt. Elders is het nog gekker. Reële lonen stagneren in Amerika sinds 2000, terwijl de productiviteit er sindsdien twintig procent steeg.
Een tweede antwoord is dat de werkloosheid helemaal niet zo laag is als de officiële cijfers doen vermoeden. Voor Nederland is dit een belangrijk punt. Volgens het CBS werkt bijna de helft van de werkende mensen in ons land in deeltijd, vergeleken met twintig procent in de EU gemiddeld. We komen daarmee dicht bij het ideaal van Keynes, die in 1930 dacht dat we honderd jaar later allemaal vijftien uur per week zouden werken, drie uur per dag. Keynes verwachtte overigens dat dit veel onvrede met zich mee zou brengen. Ook in dat opzicht dacht hij in de goede richting.
Maar of dit de lage loongroei verklaart is onduidelijk. Daarvoor moet je aannemen dat er door al die deeltijdwerkers dus ook een leger deeltijdbaan-zoekers staat te wachten. Dat is niet zo. In Nederland geeft maar 3,3 procent van de parttimers aan graag meer uren te kunnen en willen werken – veel lager dan het gemiddelde van 21,4 procent in de EU. Het aanbod is laag, daardoor zou het loon juist hoger moeten zijn.
Antwoord drie is het groeiende aanbod door immigratie en demografie. Dat klopt misschien voor landen met veel immigratie zoals Amerika en Engeland, maar niet voor Nederland. Wij hebben slechts een lichte groei van de potentiële beroepsbevolking. Een variant hierop is globalisering. Er staat hier misschien geen leger werkzoekenden de lonen te drukken, maar in Azië en Oost-Europa wel. Omdat zij net zo goed voor ons werken als werknemers binnen de landsgrenzen hou je ook bij volledige werkgelegenheid stagnerende lonen. Plausibel, wat mij betreft.
Misschien heeft het ook iets te maken met een ander raadsel van deze tijd, de historisch lage investeringen. Ook voor dat raadsel zijn talloze verklaringen geopperd. Hoe dat ook zij, bedrijven die terughoudend zijn te investeren, zijn daarom misschien ook terughoudend lonen te verhogen, eveneens een langetermijnlast. De lage loongroei én de lage investeringen hebben dan iets te maken met het klimaat van onzekerheid over de economie dat sinds de crisis, en dus ondanks de hoogconjunctuur, maar niet wil verdwijnen.
Waarom dan die aanhoudende onzekerheid? Opnieuw: legio antwoorden – China koelt af, de planeet warmt op, et cetera – maar het zou te maken kunnen hebben met de enorme groei aan financiële investeringen. Geld dus dat niet naar machines of transportmiddelen gaat, maar naar derivaten, swaps, aandelen, indexen en dergelijke. De rendementen kunnen op papier mooi zijn, maar waar ook al weer op gebaseerd? Op die vraag moeten bedrijven en analisten het antwoord schuldig blijven en dat verziekt het investeringsklimaat en de bereidheid tot substantiële en duurzame loongroei.
Die financialisering van de economie werd onder Paars ingezet. Wim Kok begon met werk, werk, werk. We belandden in een economie van geld, geld, geld. Hoe loon naar werken daarin past, blijft vooralsnog een raadsel.