Het Willem-Alexander Kinderziekenhuis van het Leids Universitair Medisch Centrum dreigt het kinderhartcentrum te verliezen. Maart 2022 © Lex van Lieshout / ANP

‘Er wordt al meer dan dertig jaar gepraat over het belang van de concentratie van kinderhartchirurgie. Iedereen is het daarover eens. Het is nu echt tijd om over te gaan tot actie’, zegt minister Ernst Kuipers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (vws) bij het bekendmaken van zijn definitieve besluit over de kinderhartcentra. Rotterdam en Groningen zijn de winnaars, in Leiden en Utrecht gaat de deur dicht. Zij moeten shared care-centra voor de poliklinische zorg en 24-uursspoedopvang gaan bieden; een doorverwijzende, ondersteunende rol blijft over.

Het is geen verrassing, maar de klap komt hard aan bij de afvallers. Zij hebben in de afgelopen weken in hun ‘zienswijze’ de bezwaren tot in de details nog een keer kenbaar gemaakt. Tevergeefs.

‘Alles wat je in de zorg wil veranderen vergt enorme krachtsinspanning’, meent Xander Koolman, hoogleraar gezondheidseconomie aan de Vrije Universiteit. ‘Wat Kuipers gaat doen is kwartetten, een herverdeling van taken over de academische ziekenhuizen. Je hebt te maken met sterk uiteenlopende perspectieven en belangen, in combinatie met een versplinterde verdeling van de macht.’ Iedereen op een lijn krijgen is niet eenvoudig. ‘Kuipers neemt een risico: op korte termijn verbetert de kwaliteit niet’, zegt Koolman twee weken voordat het besluit is genomen. Enkele dagen na ons gesprek zwakt hij die uitspraak af tot ‘elke transitie heeft een risico’, omdat hij zich er ongemakkelijk onder voelt vanwege ‘een nieuwe functie’. Koolman is dan kennelijk net gevraagd voor de vijfkoppige commissie die de transitie van het concentratietraject voor een periode van tweeënhalf jaar gaat begeleiden.

‘Van Kuipers’ besluit komt heibel’, voorspelt Wim Groot, hoogleraar economie aan de Maastrichtse universiteit en gespecialiseerd in zorg. ‘Maar de minister kon niet meer terugkrabbelen, dat zou hem politiek beschadigen. En omdat concentratie van hooggespecialiseerde zorg een speerpunt is van zijn beleid, zoals is vastgelegd in het zorgakkoord, moet hij doorzetten. Anders worden zijn andere plannen ondermijnd.’

Hij volgt dit dossier met stijgende verbazing en vindt de uitkomst op basis van de inhoudelijke overweging ‘een raadsel’. Twee voorbeelden: ‘Er is steeds gezegd dat het aantal operaties per centrum omhoog moet om de kwaliteit te handhaven. De minister stelt daarvoor als veldnorm zestig operaties per jaar. Maar die bestaat helemaal niet – het ideale getal is zelfs eerder veertig. De procedure is zwak en hét knelpunt zijn de verpleegkundigen die niet willen verkassen bij deze transitie. Dat is totaal verwaarloosd door de minister.’

Het verzet in de gedupeerde centra gaat nu een tandje hoger. Het Leids Universitair Medisch Centrum (lumc) en het Universitair Medisch Centrum Utrecht (umcu)/Prinses Máxima Centrum (pmc) stappen naar de rechter. Utrecht vecht het besluit aan op grond van de onduidelijke criteria en de grote risico’s voor ernstig zieke (kanker)patiënten die voor zeer gespecialiseerde en ingrijpende onderdelen van hun behandeling straks moeten reizen naar een andere locatie in het land waar die expertise niet is. Kinderoncologie is in Utrecht nauw verbonden met kinderhartchirurgie.

Leiden focust juridisch op ‘een onhoudbaar, onzorgvuldig, ondeugdelijk gemotiveerd en onevenredig besluit dat in strijd is met de strekking en het doel van de Wet op bijzondere medische verrichtingen’. Daarnaast beroept het zich op algemene beginselen van behoorlijk bestuur, onder meer vanwege het ontbreken van een acute noodzaak en de ernstige gevolgen voor de kwaliteit en continuïteit van de huidige kindercardiologie.

Een ongekende gang van zaken in de medische wereld, waar collega’s uit het buitenland zich al langer over verbazen: ze vechten elkaar de tent uit, wat gebeurt daar toch? De Nederlandse kindercardiologie behoort tot de wereldtop, in het bijzonder die in Rotterdam en Leiden – beide zijn, anders dan Groningen en Utrecht, in het bezit van twee internationale kwalificaties. Het hoofd van het Centrum voor Aangeboren Hartafwijkingen Amsterdam/Leiden (cahal), Nico Blom, is voorzitter van de Europese vereniging van kindercardiologie, aepc.

De concentratie van kinderhartcentra ligt volgens Koolman en Groot in de lijn van Kuipers’ beleid: hooggespecialiseerde zorg voor lage aantallen patiënten bundelen op minder locaties en spreiden met ondersteunende centra. Door de extra aanwas uit andere ziekenhuizen kunnen chirurgen meer ‘vlieguren’ maken.

Over die logica is op zich onder de kindercardiologen en kinderhartchirurgen nooit discussie geweest: er worden jaarlijks zo’n twaalfhonderd baby’s geboren met een afwijking aan het hart en de levensverwachting van deze groep patiënten stijgt door verbeterde behandeltechnieken; inmiddels zijn er meer volwassenen dan kinderen met een aangeboren hartafwijking. Per jaar zijn er in totaal ongeveer 2200 interventies (waarvan 180 operaties voor kinderen onder één jaar) en bezoeken zo’n dertigduizend patiënten het ziekenhuis voor controles en behandelingen. Voor de continuïteit van de zorg voor deze relatief kleine groep is bundelen en spreiden derhalve een oplossing

Maar het bleef niet slechts bij dertig jaar praten, zoals Kuipers beweert. ‘Het is dus niet zo dat, om de woorden van de minister te gebruiken, met de concentratie van interventies bij aangeboren hartafwijkingen “het eerste puzzelstukje gelegd moet worden”. Een puzzel die al gelegd is, wordt weer uit elkaar gehaald’, aldus de directie van umcu/pmc in reactie op het definitieve besluit. ‘Geslaagde concentratie wordt tenietgedaan.’

De beroepsgroep zette namelijk in de afgelopen decennia grote stappen: van zeven naar vier centra; Radboud UMC en Maastricht UMC kregen een shared care-status en gingen samenwerken met Rotterdam en Utrecht, en het centrum in het Amsterdam UMC fuseerde met dat van Leiden UMC tot het cahal. Elke locatie ontwikkelde specifieke expertise. De pulmonale hypertensie (hoge bloeddruk in de longen met ernstige gevolgen voor het hart) in het UMC Groningen. De harttransplantatiezorg bij kinderen in het Erasmus MC. Foetale interventie (operatie van de baby in de baarmoeder), kinderelektrofysiologie (ritmestoornissen) en een transitietraject van kind naar volwassene in het cahal.

Deze bundeling van bepaalde operaties en interventies (ingreep via een katheterlijn) leidde tot een grote kwaliteitsverbetering. Alle centra hebben eromheen een structuur gebouwd waarin hooggespecialiseerde zorg al voor zeer lange tijd geleverd wordt. Een team is hierdoor goed op elkaar ingespeeld en werkt volgens een programma waarin specifieke zeldzame ingrepen of zeldzame ziektebeelden zijn ingebed. De onderlinge afstemming tussen de centra is altijd uitstekend geweest.

Een volgende horde van dit traject zou zijn van vier naar drie kinderhartcentra. Dit was het advies in een rapport van de Gezondheidsraad in 2007, verder uitgewerkt door de commissie-Lie (2009) met als aanbeveling op basis van alle kwaliteitscriteria: cahal als eerste, en verder UMC Groningen en het Erasmus MC. In Utrecht gingen toen de alarmbellen af.

Voor ziekenhuisdirecties spelen immers grote belangen wanneer de stekker eruit gaat: dalende inkomsten, volgens zorgeconoom Groot ‘tientallen miljoenen per jaar’. En er is de vrees voor een domino-effect. De kinder-ic is nauwelijks levensvatbaar als daar geen kinderhartpatiëntjes liggen. Zonder garantie op een bed op de intensive care verplaatsen vervolgens andere complexe operaties bij kinderen en de neonatologie (ic voor vroeggeboren baby’s) zich naar de andere locaties. Hetzelfde geldt voor vrouwen die zwanger zijn van een kind met een hartafwijking.

En natuurlijk liggen er emoties onder de medisch-inhoudelijke ratio van concentratie. Artsen en verpleegkundigen zien hun levenswerk verdampen en kunnen hun patiënten niet meer begeleiden bij het meest intensieve traject, direct voor, tijdens en na een interventie. Patiënten moeten hun vertrouwde ziekenhuis achter zich laten.

Boven de kinderhartcentra hing dan ook altijd een ongemakkelijke vraag: wie valt er af? De beroepsgroep wist het sinds het rapport van de commissie-Lie eigenlijk precies: Utrecht. Er gezamenlijk uitkomen, dat lukte niet. Dus was het niet onlogisch dat de minister ooit zou beslissen.

Kuipers prijst het Erasmus MC aan als ‘de grootste’ terwijl dat objectief gezien niet klopt

Maar het ging helemaal mis toen de politiek zich met dit medisch moeilijke vraagstuk ging bemoeien. Er ontstond door de ondoorzichtige en arbitraire besluitvorming ruimte voor ruzie waardoor welke keuze dan ook nu nauwelijks meer uitvoerbaar lijkt. Hoe moeten kinderartsen hun patiënten naar elkaar doorverwijzen of vergaderen over de ontwikkelingen in het vak als ze niet meer met elkaar praten?

Na 299 dagen, de langste formatie in de parlementaire geschiedenis, kon op 15 december 2021 eindelijk de handtekening onder het regeerakkoord van kabinet-Rutte IV. De aanpak van de voortslepende coronacrisis had veel energie opgeëist waardoor grote onderwerpen, zoals stikstofreductie en woningbouw, bleven liggen. Maar het kabinet was er in de periode óók gewend aan geraakt om zonder al te veel tegenwicht in het parlement stevig door te pakken.

In de context van een uitgeblust kabinet en een overspannen zorgsysteem nam Hugo de Jonge (cda) op de valreep een robuust besluit. Op 20 december, de laatste dag van zijn ambtstermijn als demissionair vws-minister die niet zou terugkeren op die post, kondigde hij in een Kamerbrief aan twee van de vier kinderhartcentra te sluiten.

Wat? Waarom twee? Waarom Utrecht en niet Groningen? Waarom Rotterdam en niet Leiden/Amsterdam, dat al zo’n twintig jaar gemiddeld het hoogste aantal operaties en interventies per jaar heeft en wetenschappelijk het meest productief is? In zijn brief aan de Kamer stond een lijst met vijf criteria waarop hij zijn besluit baseerde. Groningen en Leiden begrepen niets van die eisenlijst, die kwam nauwelijks overeen met de internationale kwaliteitseisen. Voor het personeel en de patiënten van de verliezers brak geen vrolijk kerstfeest aan.

Groot tumult brak uit. Petities van patiëntenverenigingen. Actievoerende ouders in de hal van het UMC Groningen − daar stond de acute kinderzorg onder druk. Artikelen in kranten waarin de ins en outs van deze hooggespecialiseerde zorg werden uitgelegd. Verhitte gesprekken in talkshows met artsen, bestuurders en ouders van patiënten. De burgemeester van Leiden gaf aan vierkant achter ‘zijn’ ziekenhuis te staan. Hij realiseerde zich dat het bestaan van de grootste werkgever in zijn stad op de tocht stond.

In de weken daarop bestookten artsen het ministerie met hun cijfers en criteria. De ambtenaren duizelden ervan en waren niet in staat deze informatie inhoudelijk te beoordelen. Uit deze onderlinge correspondentie, in het bezit van De Groene Amsterdammer, blijkt dat de cijfers en feiten van het ministerie niet kloppen en dat de centra het zelf niet eens zijn over de gegevens van elkaars ziekenhuis. Het geharrewar ging over van alles. Over de personele bezetting van de vier centra. Mortaliteitspercentages. Het patiëntvolume. De leeftijd en ervaring van de hartchirurgen. Over het normgetal van zestig operaties per jaar.

Normaliter blijft zo’n dispuut tussen medisch specialisten binnenskamers, nu lag het via sociale media op straat. De Twitter-stroom werd steeds scherper, zodat Kuipers enkele malen op tv en in de Kamer een moreel beroep deed op de kibbelende specialisten om ‘te staken met moddergooien over de hoofden van de patiënten’. Een oproep die in het verkeerde keelgat schoot: de minister had dit botte besluit genomen en niet gedacht aan de impact op het personeel en de patiënten. Nog meer boosheid op Twitter.

Had de scheidend minister deze reactie waarmee hij zijn opvolger opscheepte nou écht niet verwacht? Of was dit soms politiek een geschikt moment? Voor Hugo de Jonge moest na de verkiezingen een opvolger gevonden worden die de medische wereld van binnenuit kent. Leiding geven aan de gezondheidszorg geldt als een van de zwaarste posten, en tijdens de coronacrisis bleek kennis van het medische vak en de bestuurlijke voetangels essentieel om geen blunders te begaan.

Kuipers had die periode nationaal leiderschap aan de dag gelegd. Hij trad kordaat op als voorzitter van het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding, een orgaan dat op zijn initiatief werd ingesteld om Covid-19-patiënten te verspreiden over het aantal beschikbare ic-bedden. De logistiek beheerste hij behendig door zijn bestuurlijke ervaring. Eerder was hij onder meer lid van de Gezondheidsraad en sinds 2013 voorzitter van de Raad van Bestuur van het Erasmus MC, een ziekenhuis dat met ruim zestienduizend medewerkers behoort tot de drie grootste van Nederland en is gevestigd in een kolossaal gebouw. In 2020 had hij in het NOS Journaal en passant aangegeven ervoor te voelen minister te worden, want ‘de zorg kan beter’. Aan het eind van de kabinetsformatie vroeg D66 hem om minister van vws te worden, pas daarna werd hij lid van die partij.

Uit onderzoek van Follow the Money en vakblad Zorgvisie over wat achter de schermen voorafging aan De Jonge’s besluit rijst een beeld op van een lobby vanuit Utrecht en Rotterdam die leidde tot een argumentenmassage door vws-ambtenaren om de keuze van de minister te omkleden. ‘Bij de besluitvorming over concentratie was niet de kwaliteit bepalend, maar de lobbykracht’, concludeerden beide media.

Een hartoperatie bij een kind in het Erasmus MC Sophia Kinderziekenhuis in Rotterdam. 13 maart © Robin van Lonkhuizen / ANP

In het algemeen verloopt het Nederlandse zorgpolderen stroperig. Tussen de minister en de patiënt staat een opgetuigde kerstboom aan onafhankelijke commissies, wetenschappelijke verenigingen van medisch specialisten, de artsenfederatie knmg, belangenorganisaties van patiënten, de Gezondheidsraad, het Zorginstituut, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZA), de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (igj), de zorgverzekeraars. Als er iets in de zorg veranderd moet worden, verschijnen er rapporten en nog eens rapporten die langs al die schijven moeten. Op zich goed, het gaat over volksgezondheid. Maar soms breekt er door al die verschillende perspectieven bonje uit.

Dit gebeurde bij uitstek bij de afvalrace van de kinderhartcentra. Het al lang sudderende vraagstuk begon te culmineren, de zorgpolitiek ging botsen met het medische vak en de inhoudelijke argumenten van de concentratie raakten steeds verder ondergeschikt aan andere belangen. Daarvoor moeten we terug naar de zomer van 2021: dan begint een rapportenstrijd die cruciaal is voor dit uit de hand gelopen dossier.

Op 25 mei leverde de commissie-Bartels, genoemd naar de voorzitter van de werkgroep kindercardiologie Beatrijs Bartels uit het Erasmus MC, een vuistdik pakket af bij het ministerie van vws. Maar zonder een antwoord op de hamvraag: drie of twee centra?

Tegelijkertijd bracht een andere werkgroep daarover wel duidelijkheid, en dat had de uitkomst kunnen zijn. De medisch specialisten en de raden van bestuur van het Erasmus MC, UMC Groningen en het cahal presenteerden op 2 juli het zogeheten DC3-plan, met als voorstel deze drie aan te wijzen als aha-interventiecentra (afkorting van aangeboren hartafwijking). Net als de commissie-Bartels is het gebaseerd op onafhankelijk onderzoek van experts uit binnen- en buitenland en visitaties. Het model doet bovendien recht aan de afzonderlijke specialisaties van de centra. Kuipers plaatste er, als directeur van het Erasmus, zijn handtekening onder.

UMC Utrecht, bij wie al in 2009 de alarmbellen afgingen, legde zich daar niet bij neer. Het zette richting vws een lobby in waarvoor Jack de Vries – voormalig spindoctor van het cda – van adviesbureau Hill & Knowlton werd ingehuurd voor de strategische begeleiding, onthulde De Groene eerder (Dit dossier is gewoon een rommeltje, 16 februari 2022). Tien jaar daarvoor had De Vries voor Utrecht na een strijd met Rotterdam de kinderoncologie binnengehaald.

Op 17 augustus 2021 stuurde Utrecht een PowerPoint ter promotie van het eigen kinderhartcentrum naar vws. Het ziekenhuis sorteert daarin alvast voor op een een-tweetje met het Erasmus MC. Boven een illustratie van de twee ziekenhuizen valt te lezen: ‘UMC Utrecht en Erasmus MC beschikken over de juiste randvoorwaarden om concentratie op een stevig fundament te bouwen.’ De overeenkomsten tussen de promotieleuzen daaruit en de criteria die De Jonge liet opstellen zijn opvallend – ze zijn in bijna dezelfde bewoordingen overgenomen.

‘Een al gelegde puzzel wordt uit elkaar gehaald. Geslaagde concentratie wordt tenietgedaan’

De lijntjes tussen de vws-ambtenaren en het Erasmus zijn eveneens kort. Rotterdamse kinderhartchirurgen maken in mails en gesprekken op het ministerie hun voorkeur kenbaar voor twee centra met als nummer één Rotterdam, zo hebben Zorgvisie en Follow the Money via de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) achterhaald. Het mailcontact (met als aanhef ‘Beste aha-ers’) is ook in het bezit van De Groene. Op 11 juni 2021 wordt zelfs een ambtenaar van vws door het Erasmus MC uitgenodigd om een hartoperatie bij een kind bij te wonen. ‘Big cherry on the cake’, jubelt de ambtenaar tegen een collega.

Het DC3-plan gaat in de prullenbak en de door Utrecht en Rotterdam bewerkte ambtenaren zijn druk bezig met het onderbouwen van de keuze voor die twee centra. Ze moeten de argumenten bijeen rapen. Een ambtenaar verzucht half oktober in een interne mailwisseling: ‘Mijn conclusie is dat we een onderscheid niet in cijfers gaan vinden.’ Een andere ambtenaar probeert ‘in een brainwave’ nog een criterium toe te voegen aan het scoringsformulier dat de keuze moet bepalen. En er zit haast achter om het nog voor het kerstreces rond te krijgen. ‘Ladies, ik wil jullie geen hartverzakking bezorgen…’, mailen de ambtenaren naar elkaar als de Kamerbrief over het besluit op 7 december klaar moet zijn.

Zorgeconoom Groot zegt over dit weinig fraaie beeld: ‘Twee centra komt uit de koker van de Rotterdamse kinderhartchirurgen, en de ambtenaren zijn gemakkelijk te beïnvloeden. Er is nauwelijks reflectie op hoe je zo’n proces doet, het is ad hoc criteria sprokkelen.’ Voor hem blijft het onduidelijk waarom Kuipers toch niet koos voor drie centra volgens het DC3-plan waar hij zelf zijn handtekening onder zette. ‘Wat meegespeeld kan hebben, is dat hij de Rotterdamse kinderhartchirurgen nou eenmaal als collega’s kent.’

Had Kuipers na alle commotie niet beter kunnen terugkeren op zijn schreden? Maar nee, hij deed iets anders. Nadat hij als kersverse minister in februari 2022 was overladen met ruim tweehonderd Kamervragen koos hij voor een typisch ‘Haagse’ pas-op-de-plaats-strategie: hij vroeg de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om een analyse te doen. De hete brei kon even afkoelen. Maar hij zei er alvast bij dat ‘het twee centra worden, en niet een model met drie’.

Wat De Jonge niet had laten objectiveren, deed nu de NZa voor zijn opvolger. Het onderzoeksteam kwalificeerde en kwantificeerde de effecten van de concentratie voor patiënten, zorgprofessionals, ziekenhuizen, opleiding, onderwijs, onderzoek en de maatschappij. Zij bekeken per centrum wat de gevolgen zijn als de interventie- en chirurgiezorg blijft of juist wordt weggehaald. ‘We hadden maandenlang bijna dagelijks contact met alle betrokken partijen en werkten samen met meerdere commissies’, aldus de onderzoekers in het rapport.

Tijdens Sinterklaas krijgt Kuipers van de NZa als cadeau de impactanalyse met de boodschap dat concentratie leidt tot verslechtering van de kwaliteit van zorg, meer ongemak voor patiënten, hogere kosten en een toename van de personeelstekorten. ‘De bereidheid van verpleegkundigen om te verhuizen is nihil.’ Voor artsen geldt hetzelfde, zij willen niet werken in een ander centrum en sommigen geven aan dan te stoppen of te vertrekken naar het buitenland.

Het rapport waarschuwt dat door de sluiting van twee centra behandelteams opgeheven worden en expertise verloren gaat. ‘Nederland heeft, dankzij zorgvuldig opgebouwde aha-teams, uitstekende resultaten. (…) Deze uitstekende positie moet worden behouden; veranderingen die leiden tot (tijdelijke) stijging van mortaliteit en verlies van kwaliteit zijn onacceptabel.’ De gevolgen voor patiënten zijn navrant: zij zullen meer kans maken op overlijden of voor specifieke behandelingen moeten reizen naar het buitenland.

Over de centra die in het oorspronkelijke besluit van De Jonge uit de boot vallen wordt gemeld: Groningen ondervindt negatieve gevolgen voor de gerelateerde topzorg en de toegankelijkheid van de acute zorg in de regio van het UMC Groningen. Voor Leiden geldt dat ‘de academische status van het lumc wordt bedreigd’ door een domino-effect; de bezetting van de kinder-ic is daar het hoogst, 66 procent tegenover gemiddeld 25 procent bij de andere centra.

Het pleidooi is om geen ‘onomkeerbaar’ besluit te nemen en eerst ‘een integrale visie te ontwikkelen op een toekomstbestendig academisch zorglandschap’. De allereerste aanbeveling is ‘een zeer zorgvuldig en transparant besluitvormingsproces. Belangrijk om een goed, en goed onderbouwd, besluit te nemen dat kan rekenen op begrip en draagvlak.’

De NZa vermeldt overigens dat zij in 2021 aan De Jonge heeft aangeboden om zo’n impactanalyse te maken. Niet nodig, vond hij.

Op 13 februari dit jaar, een jaar na het emotionele Kamerdebat over De Jonge’s besluit, bracht Kuipers zijn keuze naar buiten. Wéér was de uitkomst een verrassing: niet Utrecht maar Groningen mag blijven. Kuipers negeerde de conclusie van de NZa en prijst het Erasmus MC aan als ‘de grootste’ terwijl dat volgens de objectieve cijfers in het NZa-rapport niet klopt.

De opmerkelijke switch zal niet alleen te maken hebben met het risico op het verlies van de acute zorg in het noorden. Op 24 februari zou het rapport Groningers boven gas van de parlementaire enquête over de aardgaswinning in Groningen verschijnen. De krimpregio’s stonden ook nog eens in de electorale spotlights tijdens de campagnes voor de Provinciale-Statenverkiezingen op 15 maart. Politiek was het niet opportuun om in die periode Groningen een forse klap te geven. ‘Ik ken Kuipers’ gedachtegang niet’, zegt zorgeconoom Groot, ‘maar waarschijnlijk was het argument “de regio wordt dan weer iets afgenomen”. Terwijl Groningen het kleinste centrum is. Dat is geen zuivere redenering. Ik denk ook dat hij Utrecht niet wilde sparen. Tien jaar geleden kregen zij kinderoncologie ten koste van Rotterdam, dat heeft veel kwaad bloed gezet.’

In het Kamerdebat over zijn voorlopige besluit op 22 februari kreeg Kuipers het van alle oppositiepartijen flink om de oren. Ze hadden het NZa-rapport gespeld en de strekking van de kritiek was: concentratie mag geen doel op zich zijn, er zijn geen inhoudelijke argumenten voor verbetering. Aan concentreren zit een optimum, en dat is bereikt. En over de besluitvorming: onzorgvuldig, schimmig, onjuist en onbegrijpelijk.

Kuipers stond er losjes bij, de leesbril ging op en neer. In zijn repliek wees hij bij herhaling op de hoge werkdruk voor de kleine groep zeer gespecialiseerde zorgprofessionals die de continuïteit van de zorg voor deze kleine groep patiënten kwetsbaar maakt. Volgens hem kon de roostering van de 24/7-diensten in combinatie met de leeftijdsopbouw van de hartchirurgen een groot probleem worden. Hij zei niets over de personele gevolgen van de concentratie in de gedupeerde centra.

Parlementariërs wierpen een aantal keren ook de vraag op: heeft Kuipers twee petten op? Eerder had Marcel Levi, voorzitter van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (nwo) en voormalig amc-bestuursvoorzitter, in een podcast over Kuipers’ besluit geconstateerd: ‘Het heeft de schijn van belangenverstrengeling.’

In het Kamerdebat werd nog een andere vraag gesteld: gaat Groningen straks dicht, en blijft alleen Rotterdam over? Het NZa-rapport constateert namelijk: Groningen kan een volumegroei aan patiënten van vijftien procent verwachten, tegenover 185 procent in Rotterdam. Behalve een inkomstenstijging voor het Erasmus MC ontstaat er een ongelijk speelveld. Groningen zit demografisch in de krimp, en patiënten uit bijvoorbeeld Arnhem zullen geneigd zijn naar het grote Erasmus te gaan, omdat daar chirurgen veel meer operaties doen. Dat was immers het uitgangspunt van de concentratie. Een volgende horde van het ‘kwartetten’ zou kunnen zijn: van ooit zeven centra, naar vier, naar twee en uiteindelijk blijft er nog maar één heel grote over. Dat centrum is dan too big to fail.

Toch kreeg Kuipers zijn voorlopige besluit in februari door de Kamer. Nu even praktisch zijn, vonden de coalitiepartijen. ‘Niet langer het blikje voor je uitschoppen’, raadde Joba van den Berg (cda) hem aan. Het is nu aan de rechter om een objectief oordeel over dat ‘blikje’ te vellen.

Verantwoording

Voor dit artikel is gesproken met medisch specialisten, bestuurders van diverse academische ziekenhuizen en zorgwetenschappers. Er is gebruikgemaakt van de onderzoeksrapporten Bijzondere interventies aan het hart (2007) van de Gezondheidsraad, Concentratie van congenitale hartchirurgie en katheterinterventies (2009) van de commissie-Lie, Zorg voor patiënten met een aangeboren hartafwijking (2021) van de commissie-Bartels en Rapportage impactanalyse concentratie interventie bij patiënten met een AHA (2022) van de NZa. Daarnaast is gebruikgemaakt van de Kamerbrief van de ministers De Jonge en Kuipers, de debatten in het parlement over het voorlopige besluit en de technische briefing aan Kamerleden door NZa-voorzitter Marian Kaljouw.

Lees ook