Dit jaar werd op Place Vendôme te Parijs een 24 meter hoge opblaasbare sculptuur opgesteld, om daarmee de Fiac, de internationale beurs voor hedendaagse kunst in die stad, luister bij te zetten. Het ding was gemaakt door de Amerikaanse kunstenaar Paul McCarthy (1945) en heette Tree, een goede titel, omdat het veel weg had van een gestileerde dennenboom. Het was groen.

De Parijzenaar, wel gewend aan een beetje gedoe in de openbare ruimte, haalde er de schouders bij op. Op hetzelfde plein stonden in 2012 al eens grote beelden van Jaume Plensa, en vorig jaar bouwde Tadashi Kawamate een houten hutje boven op de triomfzuil. Tree had de goedkeuring van alle betrokken kunst- en overheidsinstellingen, van het stadsbestuur tot het zakenleven in de buurt, wat niet gering is, want op Place Vendôme vindt u hoofdvestigingen van Louis Vuitton, Van Cleef Arpels en Cartier, het Ritz Hotel en het Franse ministerie van Justitie.

Vervolgens ontstond er controverse. Bij de onthulling gaf een onbekende man de oude McCarthy drie klappen in het gezicht en liep hard weg. Beelden van de Boom deden de ronde op de sociale media van conservatief Frankrijk (‘Vendôme vandalisé! Paris humilié!’), vooral van Manif Pour Tous, een reactionair allegaar dat opbloeide in de strijd tegen het homohuwelijk en nu spreekbuis is voor allerlei protesten. Binnen een dag haalde iemand het ding omver en stak het lek. De bewakers hadden het nakijken. McCarthy vond het niet nodig Tree te herstellen.

De discussie die volgde was vermakelijk en verhit, en zeer Frans in de zin dat de polemisten binnen de kortste keren Zeer Grote Woorden over de Vrijheid van het Individu en de Artistieke Schepping enzovoort in de mond namen. Bruno Juillard, assistent culturele zaken van de burgemeester toeterde per Twitter: ‘Waarschuwing aan alle obscurantisten: Parijs zal geen stap wijken voor intolerantie en haat. Wij zullen altijd de vrijheid van de creatie verdedigen!’ En: ‘De schande en vernedering van Frankrijk bestaat niet in het opblaasbare tijdelijke werk op Place Vendôme, maar in de imbecielen die het hebben kapotgemaakt.’ Anderen zagen in het drama overigens een perfecte weergave van het presidentschap van ‘die andere opblaasbare buttplug, die sinds twee jaar in het Elysée zit’, François Hollande.

Dat Paul McCarthy met Tree iets anders bedoelde dan een dennenboom was natuurlijk zo klaar als een klontje. McCarthy’s werkterrein is het menselijk lichaam en deszelves openingen. In de video Painting, Wall Whip (1974) beschilderde hij zijn gezicht, smeerde zijn lichaam in met verf en daarna met ketchup, mayonaise, rauw gehakt en poep. In de performance Class Fool (1976) sprong de kunstenaar rond in een met ketchup besmeurd klaslokaal in San Diego tot hij er letterlijk bij neerviel. Daarna moest hij een aantal maal overgeven en propte een barbiepop in zijn anus. Het evenement eindigde toen ‘the audience could no longer stand to watch his performance’. Deze McCarthy is nu een beminnelijke bijna-zeventiger met kabouterbaard, een kalme liefhebber van tuinarchitectuur, die in zijn werk echter nog altijd Pinokkio anale seks laat bedrijven met Heidi, beiden bedekt met ketchup en mosterd, en Sneeuwwitje laat neuken door poppen met George Bush-maskers. De vrolijke mengeling van het kinderlijke met het liederlijke raakte jarenlang een gevoelige snaar. Ik ben wel eens onverhoeds bij een McCarthy-installatie binnen gewandeld, in het New Museum in New York, waar juist een juffrouw met een Heidi-tenue in een emmer jus zat te schijten. ‘Getver’, zei ik.

Nog niet zo lang geleden werd een McCarthy-installatie in De Hallen, Haarlem, voorzien van een waarschuwend bordje bij de ingang: ‘Opgelet, het getoonde zou u kunnen schokken’. Wat ik toch een beetje raar vond: was het dan niet de bedoeling dat die vriendelijke bezoeksters naast mij, opgevoed met Heidi en Pinokkio, onthutst naar buiten zouden stommelen, hun manteltjes bevlekt met mayo? Het ging McCarthy toch om de schok?

Maar dat was bínnen, in een veilig gebouw waar ‘kunst’ op de gevel stond. Wie daar naar binnengaat, moet risico’s aanvaarden. McCarthy’s Tree stond echter buiten, en daar lopen zomaar mensen. Mensen die in Rotterdam bijvoorbeeld bezwaar maakten tegen McCarthy’s Santa Claus (2001), kennelijk bedoeld als kritiek op de kerstman maar door het publiek geïnterpreteerd als een kabouter met een buttplug. Het buiten opstellen van grotere kunstwerken impliceert dat men bereid moet zijn tot interactie. Een grote sculptuur in de openbare ruimte staat er niet zomaar. Daar heeft iemand voor betaald en die iemand wil daarmee iets zeggen, en wel tegen u.

Het monument op de Dam ontmantelen omdat dat toch ook gewoon een stijve penis is? Nee? Nou dan

In sommige gevallen weet u precies wat die boodschap is, want het gebaar wordt voor u en namens u gemaakt. Als u bijvoorbeeld in Vinkeveen (NH) woont, in America (L), Schijf (NB) of Deurne (NB), dan staat er een beeld in uw gemeente dat De Turfsteker heet en dat eer bewijst aan oudere generaties Vinkeveners (e.d.), die ooit turfstaken, een armetierig rotberoep dat echter zo, postuum, nog een zekere glans verkrijgt. Men eert uw overgrootvader, en daarmee uzelf. Dit soort beelden doen geen vlieg kwaad. De Deurnese Turfsteker is van de kunstenaar Theo van Brunschot en werd in 1965 geplaatst. Het initiatief kwam van de burgemeester, Frans Hoebens. Brunschot wilde er eigenlijk een heel ander beeld maken, ‘iets veel abstracters, geïnspireerd op het motorblok’, maar daar stak de commissie die Hoebens had aangesteld een stokje voor. Het werd een robuuste man met een schop.

In andere gevallen weet u niet wat er bedoeld wordt, maar u vindt het best, dat beeld, omdat het een handige markering is. In de doolhoven van de oude en de nieuwe nieuwbouwwijken, waar u van de Golden Earringsteeg via het Zwenkgras en de Korenmolen naar het Willy Dobbeplantsoen probeert te komen, is het reuze handig dat de mensen die u wilt bezoeken u per telefoon kunnen zeggen ‘dat je rechtsaf moet bij dat grote ding dat op een molen lijkt’ of ‘bij die betonnen cirkel van blokken, je weet wel’. Dit zijn over het algemeen abstracte, introverte werken, soms een tikje speels, soms zelfs grappig (konijnen! olifanten!), maar vooral: bruikbaar. Soms kun je erop zitten.

Maar er zijn ook gevallen waarin de oprichters en vervaardigers van de beelden de confrontatie zoeken. Zij willen u niet alleen iets duidelijk maken, ze willen u opvoeden, sturen, begeleiden, veranderen, vermanen, pesten, stimuleren, frustreren, de ogen openen, iets leren. Dit doen zij het liefst door u zo veel mogelijk op het verkeerde been te zetten. Zij veranderen daartoe koningin Wilhelmina in een keienlint of een Tomado-rekje en de Capitulatie te Wageningen in een uitschuifbare penis-met-vlammetje. Ze maken van een turfsteker een motorblok, van Rembrandt een grote glazen bak met gekleurde glasscherven en van de oorlogsheld Walraven van Hall een omgevallen bronzen boom op een plek waar letterlijk helemaal nooit iemand ’m zal zien (en de buren bellen of dat dooie ding niet ’s moet worden weggesleept?).

Deze laatste categorie roept nogal eens reacties op. Net als de Franse beschouwers van de Dennenboom/Buttplug voelt men zich immers aangesproken, zoals dat door doordachte, goede kunstwerken meestal gebeurt en zoals de makers het ook graag zeggen te willen, maar (en hier zit de angel) er is geen recht van repliek. De passant die met het beeld geconfronteerd wordt zat natuurlijk niet in de commissie die erover besloot. Bij navraag zal hij horen dat hij vooraf had kunnen ‘inspreken’, maar ja – dat heeft hij natuurlijk niet gedaan. Als het al zin gehad had. De reactie is dus soms krachtig, maar meestal niet; meestal haalt men de schouders op. Of men maakt zijn fiets aan het ding vast. Dat schouderophalen is een probleem voor de kunstenaars die werk maken dat geen weerklank heeft, het is een probleem voor de goedbedoelende herdenkers die Spinoza of André Hazes aan de vergetelheid willen ontrukken, het is een probleem voor de stadsinrichters die moeten omgaan met honderden monumenten waarvan de betekenis al bij het onthullen vervlogen is.

Maar er is nog een probleem. Hier citeer ik de vlinderdas dragende conservatieve hoogleraar en mopperkont Jean-Louis Harouel, auteur van Le vrai génie du christianisme (2012), uit Le Figaro: ‘Het [Tree] is een bouffonnerie – een grap. Zij die reageren op het werk worden deel van het spel. Het is een grap. Bovendien, in het algemeen gesproken zijn deze zogenaamde “hedendaagse kunstenaars” onderling uitwisselbare grappenmakers, scheppers van onderling uitwisselbare grappen. Dat heeft een heel eenvoudige reden: in werkelijkheid ís er helemaal geen werk, geen kunst. De hedendaagse kunst steunt op twee dogma’s: de vervanging van de kunst door de “gesacraliseerde kunstenaar”, en de vervanging van het kunstwerk door kannietschelen wat. Men zou eigenlijk moeten spreken over Hedendaagse Non-Kunst.’

Harouel legt de oorsprong van die ‘vervanging’ bij de introductie van Duchamps urinoir. Het vernielen van McCarthy’s boom/plug wijst volgens Harouel op een veel fundamenteler probleem: ‘de “verduistering” van het idée van kunst, die over de dingen niets meer te zeggen heeft. De ware kunst wordt stelselmatig vernederd en gedwongen zich te onderwerpen aan de systematiek van die zogenaamde “hedendaagse kunst” waarin niets van belang is. [De boom/plug] is een pretentieuze grap. Het verlies van betekenis van de kunst is symptomatisch voor een diepe crisis in de samenleving en de beschaving.’ (Ik zei al: Grote Woorden.)

Het ís zo dat de hedendaagse kunst van een handig cordon sanitaire gebruik maakt. De kunstenaar poneert en provoceert, maar de repliek is altijd onbelangrijk, de ‘discussie’ die men wil oproepen bestaat in feite niet. De bronzen piemel in het plantsoen lokt de conservatieven uit hun tent en die maken zich in hun reactie per definitie belachelijk en ze zijn onmiddellijk gediskwalificeerd, want bekrompen. McCarthy obsceen? Willen zij dan ook alle naakten van Rembrandt uit het Rijks weghalen? En het monument op de Dam ontmantelen omdat dat toch ook gewoon een stijve penis is? Nee? Nou dan.

De schermutseling over zo’n werk op Place Vendôme lijkt te bewijzen dat kunst relevant is, omdat het tot opschudding en polemiek leidt, maar je denkt wel eens dat het precies het tegenovergestelde is. Zoals Harouel het formuleerde: dat kunst er niet wezenlijk meer toe doet, omdat ze zich heeft verscholen achter een sanitair cordon en zich heeft verkocht aan de dogma’s van de ‘hedendaagse kunst’. Je mag geen klappen uitdelen en geen kunstwerken leksteken, natuurlijk niet. Ondertussen raken hedendaagse kunst en hedendaags leven steeds verder van elkaar verwijderd.


Beeld: Tree van Paul McCarthy, Parijs, 2014 (Chesnot / Getty Image).