Don, zoon van mensen die niet meer leven, echtgenoot van Alice, vader van Drew en Aleesha, is heel, heel dicht bij de ervaring van het gelukkigste moment van zijn leven. Het is 10.03 uur in de ochtend volgens zijn horloge, en hij reist omlaag door de Schotse Hooglanden naar Inverness, vermoeid en o zo bangig dat hij in slaap valt tussen nu en het moment dat de trein het station bereikt, en dat hij zijn cue mist om tegen Alice, Drew en Aleesha te zeggen: «Oké, dit is Inverness, kom mee.» Zijn vrouw en kinderen zitten te dommelen, afgepeigerd door al het sightseeing; de verantwoordelijkheid rust geheel op zijn schouders. Hij weet niet dat Inverness het eindpunt van de trein is en dat iedereen door luidsprekers zal worden opgedragen uit te stappen; hij stelt zich voor dat hij soepel blijft voortrollen, hen verder zuidwaarts brengt, en snel en ongemerkt hun van tevoren geboekte bed & breakfast achter zich laat. Dit is zijn eerste bezoek aan Schotland; op het rolletje in zijn camera zitten nog maar twee foto’s; in het restauratiekarretje zit geen Cola Light; het hoofd van zijn vrouw zakt omlaag, waardoor ze een onderkin krijgt; grote regendruppels slippen stil tegen het dikke glas van de treinruiten.

Don en zijn gezin hebben de plaatsen met tafel aan weerszijden van het gangpad ingenomen: acht plaatsen bij elkaar, voor vier mensen. Hij drukt zichzelf op het hart dat dat oké is: de trein is niet heel erg vol. En daarbij, hij en zijn gezin zijn grote mensen: Amerikanen, die met kop en schouder boven de meeste andere reizigers uit steken. Drew, die net vijftien is geworden, is 1.78 meter; Don 1.86. Ze hebben allebei handen als boksers. Drie uur geleden, op weg naar het ontbijt in een oververhit hotel vlak bij Dunrobin Castle, viel Drew uit en zei: «Fuck you, pap», maar daarna hebben ze het weer bijgelegd, en Don is twee minuten verwijderd van het grote moment.

Alice en Aleesha zitten aan de andere kant van het gangpad, onderuitgezakt tegenover elkaar, met hun sporttassen op de stoelen bij het raam gepropt, te vol voor het bagagerek. Aleesha is dertien maar nog steeds een kind, ondanks haar ontluikende borsten en haar bladderende witte nagellak. Ze is in slaap gesukkeld terwijl ze Buffy the Vampire Slayer zat te lezen. Haar dunne armpje bungelt in het gangpad, armbanden van gevlochten veelkleurig katoen rond haar knokige pols. Haar moeder zit ongemakkelijk te dromen en begraaft haar hoofd in de rugleuning alsof ze haar frustratie over de meedogenloze vorm ervan wil meten. Alice is veertig, en ze heeft er een pesthekel aan om veertig te zijn. Elke maand, drie dagen voordat ze ongesteld moet worden, begint ze te klagen over haar lichaam en de verslechterende onvolmaaktheden daarvan, en dan moet Don haar telkens vertellen wát ze ook maar wil horen. Dat vraagt enig giswerk.

Het gelukkigste moment van zijn leven tot nu toe, afgezien van het moment dat hij zo meteen gaat ervaren, was toen hij zag hoe Alice op hem wachtte buiten wat toen nog Kentucky Fried Chicken heette, en ze glimlachte naar hem, en ze wisten allebei dat ze rechtstreeks naar het lege strandhuis van Ben en Lisa zouden rijden en elkaar voor de eerste keer zouden beminnen. Die drie dagen in het huis van Ben en Lisa waren fantastisch, en hij voelde een enorme blijdschap in bed met Alice, toen hij haar op die manier leerde kennen; maar haar glimlach toen hij op haar af was gekomen — die glimlach van welkom en verwachting en de zekerheid dat ze het juiste deed — dat was een gedenkwaardiger kick dan alles wat ze daarna deden. Ze stond in een deuropening onder een afbeelding van Colonel Sanders, ze droeg een zwart jurkje met een bruine regenjas er losjes overheen gegespt: heel Frans, dat dacht hij op dat moment althans, ook al was hij nog nooit in Frankrijk geweest maar had hij wel films gezien die daar speelden.

Vandaag draagt Alice een kakikleurig T-shirt en een los flanellen overhemd eroverheen: reiskleding. Haar zwarte jurkje bestaat waarschijnlijk nog wel, maar het heeft Alice’ lichaam al jaren niet meer omhelsd. Zonde. Don koesterde altijd de fantasie dat hij haar een keer in de herfst zou meenemen naar Parijs. Dan zou ze haar jurk en haar regenjas dragen, hij zou op een of andere manier net zo stijlvol zijn, en met z’n tweeën zouden zij door een park wandelen dat bezaaid was met pruimkleurige bladeren. Maar toen ze eindelijk naar Frankrijk gingen in de zomer van 1997 waren er geen romantische wandelingen. Don en Alice hadden al hun energie nodig gehad om met de kinderen te bekvechten over het Louvre versus Eurodisney. En tot hun teleurstelling leken de Fransen allemaal Gap en Adidas te dragen.

Don kijkt omlaag onder de tafel. Hij draagt sportschoenen aan zijn reusachtige voeten, een legerbroek, military pants. In Schotland betekent «pants» onderbroek. Zijn legerbroek heeft heel veel zakken en ritsen en kleppen en dingen, meer dan je ooit nodig zou kunnen hebben. Het is de mode, en hij vraagt zich af of hij er te oud voor is. Gisteren zat Aleesha naast hem in een andere trein dan deze, en ze ritste een zak in de kuit van zijn broek open, gewoon om te kijken wat erin zat. Het was een kleuterige daad, een onschuldig gebaar van speelsheid en verveling, maar hij voelde de lading van haar rijpende seksualiteit en dat stoorde hem. «Dat is echt stom, pap», had ze gezegd, en friemelde haar vingers in de opengeritste gleuf stof, een zak die te smal was voor iets groters dan een pen, ervan uitgaand dat je een pen tegen je kuit aan zou willen dragen. Verveeld had Aleesha hem weer dichtgeritst.

Hij kijkt over de tafel naar zijn zoon. Een opblaasbaar nekkussen fungeert als steun voor Drews wang; zijn voorhoofd rust op zijn gespierde onderarmen; zijn handen zijn losjes tot vuisten gebald. Vanuit deze hoek is hij niet de knapste jongen van de wereld. Zijn neus is op weg om uit te dijen tot dezelfde knobbelige gok die alle mannen in Dons familie al sinds generaties hebben; zijn lippen zijn gezwollen, als door bijen gestoken, vrouwelijker dan de lippen van Aleesha — een observatie die hem woedend zou maken als hij het wist. En, overal op zijn schedel, waar vroeger een ruige bruine bos heavy metal-haar zat, zit nu… Het Kapsel. Het kapsel waar ze eindeloos over ruzieden.

«Je kunt je haar niet bleken zoals Eminem. Dan zie je d’r uit als een mongool. Hij ziet eruit als een mongool.»

Drew had gezucht, met kromme schouders tegen de last van de pre-seniele domheid die over hem heen werd uitgestort.

«Eminem is cool. En overigens is het mijn haar, en mijn geld.»

Angstaanjagend, hoe een zin van maar tien woorden brandstof kon leveren voor zoveel uur ruzie. Van wie was het geld dat Drews geld was? Wat moest hij doen om het het zijne te maken? Was het van hem als hij besloot het uit te geven aan padvinderstroep of een oude plaat van Bruce Springsteen, maar niet als hij het uitgaf aan Eminem? En van wie was het haar dat Drews haar was, eigenlijk? (Don voelde zich gestoord dat hij er ruzie over maakte, maar was het aan de andere kant niet zo dat Alice en hij dat haar hadden geschapen, en het hoofd waar het op groeide, op een nacht — of misschien op een dag — vijftien jaar geleden? Elke follikel op Drews hoofdhuid was gemaakt volgens hun geheime genetische recept, en grootgebracht van ei tot jongensbrunette.)

Wie dacht Drew voor de gek te houden, door zich loyaal te verklaren aan gettojeugd en de hiphop-scene, en mee te zingzeggen met teksten over smackin’ bitches en fuckin’ wit da wrong niggaz, terwijl hij een blanke jongen was die bij zijn ouders woonde in de buitenwijken van West Springfield, met een vakantie in Schotland aan de horizon? Waarop Drews antwoord was dat hij misschien niet lang meer bij zijn ouders zou wonen, gezien hun houding waar hij van moest kotsen, en die reis naar Schotland, daarmee konden ze de boom in, hij bleef liever hier met zijn vrienden rondhangen, en Eminem was trouwens blank, dus waar maak je je druk om?

Wat Don ertoe aanzette zijn zoon precies te vertellen waar hij zich druk om maakte. Eminem, zei hij, was een wandelende oproep aan jongeren om alles op te geven en te zwelgen in negativisme. Dankzij rapsterren als hij werd aan jongeren pessimisme verkocht op dezelfde manier als ze vroeger kauwgom werd verkocht. Kinderen die te jong waren om ook maar iets te weten over de grote wijde wereld kwamen tot de conclusie dat de planeet Aarde door en door verrot was en dat zij daar niets aan konden doen behalve cd’s en T-shirts kopen.

Alice, die probeerde te voorkomen dat het conflict te mondiale proporties zou aannemen, bracht in dat het gezicht van Eminem de juiste vorm had voor gebleekt, kort haar, maar dat dat totaal niet zou passen bij het gezicht van Drew.

«Het is verdomme maar haar!» had Drew geroepen. «Zijn jullie wel helemaal goed wijs?» De laatste tijd vloekte hij veel, als hij boos werd, vooral op zijn vader, maar zelfs soms op zijn moeder. Elke keer als hij «verdomme» riep, kromp Aleesha ineen, alsof iemand een glas tegen de muur had gesmeten.

Nu ligt Drew te slapen op zijn opblaasbare kussen, met pas door de zon verbrande armen en stekelkort, romig wit haar. Zijn schouders zijn gespierd, bijna de schouders van een man, en Don beseft ineens dat zijn zoon beter gebouwd is dan Eminem ooit kan zijn — langer, sterker, fitter, aantrekkelijker.

Aleesha ontwaakt uit haar dommel, gewekt door een plotselinge straal zonlicht. Ze kijkt met toegeknepen ogen door het raam om te zien of ze al in Inverness zijn, kijkt dan naar haar vader voor bevestiging dat dat niet zo is. Hij schudt zijn hoofd en zij glimlacht. Waarom die glimlach? Hij weet het niet, maar hij lacht terug.

Aleesha leunt opzij in de richting van het gangpad en strekt haar arm over de lege plaats heen naar haar broer. In haar hand heeft ze de kam die ze als boekenlegger gebruikte vlak voor ze in slaap viel. Voorzichtig, o zo langzaam, haalt ze de tanden van haar kam door het haar van haar broer. De tijd vertraagt terstond. De kam tilt de punten van Drews haar op en onthult diepbruine wortels onder het gebleekte oppervlak. De manier waarop het rijst en terugvalt als de kam er doorheen gaat is hypno tiserend, als kijken naar tarwe dat wordt gewiegd door de wind.

Drew verroert zich niet. Of hij slaapt heel diep of hij is vastbesloten zijn zus te negeren. Zij kamt door, heel teder, wetend dat haar vader naar haar kijkt, wetend dat ze hem betovert. Drews haar rijst en valt terug, rijst en valt terug, de haren zacht als een splinternieuw schilderpenseel, luxe haar, nertsbont. Eigenlijk is het toch een heel goed kapsel, verdorie. In feite is het het beste kapsel dat Drew ooit heeft gehad, het beste kapsel in deze trein, het beste kapsel in heel Schotland ten noorden van Inverness, misschien wel het beste kapsel in de hele wereld.

Uit zijn ooghoek ziet Don hoe Alice gaat verzitten en haar hoofd op haar tas legt, haar gewicht verplaatst van haar kont naar haar zij. De ronding van haar kont is sexy, en hij vangt een glimp op van haar naakte vlees waar het T-shirt uit haar broek is gekropen. Hij begeert haar nog steeds. Hij kijkt uit naar de volgende keer dat ze samen alleen in bed liggen, thuis of niet thuis, overal waar hij zijn handen over haar warme huid kan laten glijden en het haar uit haar gezicht kan strijken.

Zijn zoon doezelt op de tafel voor hem, een grote man van een zoon, pluizig en vanillelicht haar, bijna te licht in de zon, en er boven zweeft de prachtige hand en arm van zijn dochter, gekleurde katoenen armbanden bungelen aan haar pols, die ritmisch buigt terwijl ze de witte lokken van haar enige broertje kamt, hem zinloos kamt, want hij is al zo gekamd als hij maar zijn kan, behalve dat er wél een zin is, want dit is het gelukkigste moment van Dons leven. Binnen dertig seconden zal er een karretje met versnaperingen door het gangpad komen, en Aleesha zal door een dwergachtige jongen in uniform worden gevraagd of ze misschien alstublieft haar arm een beetje wil verplaatsen, en ze zal hem terugtrekken en Dons geluk zal een klein beetje slinken, net genoeg om het niet langer het gelukkigste moment van zijn leven te doen zijn, maar dat is oké, want het was een lang moment, langer dan Alice’ glimlach in de deuropening van wat sindsdien is herdoopt tot KFC. Binnen vijftig seconden na nu zal Aleesha haar moeder vragen of ze een reep chocola mag, en Drew, nog steeds roerloos op de tafel leunend, zal zeggen, met een lage stem en nadrukkelijk: «Hebben ze Pepsi?» Over een half uur zullen ze in Inverness zijn; over drie dagen zullen ze thuis zijn; over twee jaar zal Aleesha aan haar ouders verkondigen dat ze altijd een hekel heeft gehad aan de naam Aleesha, die klinkt als een van die achterlijke namen die zwarte mensen bedenken, en dat ze zichzelf voortaan Ellen gaat noemen. En over vijf jaar, ondanks de overtuigde voorspellingen van haar ouders, zal Ellen er nog niet overheen gegroeid zijn dat ze Ellen is, en zal ze nog steeds Ellen zijn en een abortus hebben gehad en haar glimlach zal anders zijn, scheef en een beetje verkleurd door het roken, maar ze zal verloofd zijn met een man die haar aanbidt, en zwanger van een kindje dat ze van plan is te houden.

En tegen die tijd zal Drew ergens in Zuid-Amerika wonen, en Don en Alice zullen hem nooit meer zien, en hun vrienden zullen zeggen dat ze heel trots moeten zijn op wat hij daar probeert te bereiken, en dan zullen ze ja zeggen, ja, ze zijn trots, en ze zullen die mensen een foto laten zien van Drew op een bouwterrein in wat een krottenwijk lijkt te zijn, en hij zal een bril dragen die balanceert op zijn gigantische gok, zijn donkerbruine haar glad van water en zweet. En Alice zal koffie gaan zetten, waarbij ze stram en stijf loopt vanwege haar tennisschouder die helemaal geen tennisschouder is maar het eerste teken van de ziekte die haar zal doden als ze 59 is, waarna Don iedereen zal vertellen dat hij nooit van een andere vrouw zal kunnen houden, maar drie jaar later zal hij trouwen met een van de mensen tegen wie hij dat zei, en zij zal warm en grappig zijn en geweldig kunnen koken en niet zo goed in bed zijn als Alice maar dat zal hij nooit tegen haar zeggen, hij gaat nog liever dood dan dat tegen haar te zeggen, omdat ze hem gelukkig zal maken, gelukkiger dan hij ooit verwachtte te zullen zijn op zijn oude dag, gelukkiger dan alle andere sneue oude vogels die in zijn buurt wonen, gelukkiger dan hij ooit is geweest in feite, afgezien misschien van een paar geïsoleerde momenten, zoals de glimlach van een jonge vrouw die zijn geliefde gaat worden, haar gezicht stralend in het licht van een fastfoodketen, en zoals de hand van zijn dochter die zweeft boven het hoofd van zijn zoon, die ochtend in een Schotse trein, het kapsel dat alles de moeite waard maakt, en dat zo licht glanst dat het een patroon achterlaat op je netvlies als je je ogen dichtdoet, vanillelicht als Eminem.

Vertaling: Rob van Erkelens