Het is niet dat ik het erom doe. Het geval wil gewoon dat ik mijn De Beauvoir uit de boekenkast pak, en dat er een brief uit valt. Een nooit verzonden brief. Het is ook niet dat ik nu sentimenteel wil worden over iets van vroeger. Hoe ik mijn vriendje noemde – o ja – of wat we met elkaar deelden.
(Alles.)
Wat me gewoon opvalt in die brief is hoezeer ik me blijkbaar ergerde aan mijn vader en moeder. Ik was toch al 26. We zitten op het strand van Port Marie, schrijf ik hem – mijn ouders woonden op Curaçao – ‘bij die afdakjes, weet je wel’, het is zondagmiddag, mijn vader ligt in de auto te slapen, mijn moeder in d’r stoeltje. Dit is wat me treft in mijn brief van toen: ‘Mijn familie lijdt aan de slaapziekte.’
Ik hoef niet het vervolg te lezen – ‘Ik van de weeromstuit niet, omdat het me zo ergert. Ik ben nog geen dag in slaap gevallen’ – het is meer dat ik weer weet hoezeer je je tot op het bot vervreemd kunt voelen van je ouders. Net op een moment dat ik zelf tot op dat bot die ouder ben. Zij het dat nu het kind in den vreemde woont en ik op honk ben gebleven. Ik ben nu niet degene die in een föhn van warmte de ouders tegemoet komt lopen in de aankomsthal, lachend in m’n gebloemde broek met mijn coole tassen, m’n ontembare haar, op geelsatijnen gympen; ik ben de ontvangende partij in de lange mosterdkleurige jas, degene die daar met breekbare glimlach staat te smachten vanachter het glas bij de bagageband, hem als een koerende duif tijdelijk terug zet op het nest, hapjes kerstkrans en oliebol voerend, wat hij wil eten, zeg het maar, ze vliegt.
O god mijn ouders. Mijn vader en mijn moeder bedoel ik. Ik kon er niet tegen dat mijn vader zijn arm liet rusten op de stoel waarop ik zat. Ik kon er niet tegen dat mijn moeder hoorbaar een droge mond kreeg als ze auto reed.
‘Ik kom even tegenover je zitten ademen’, waarschuw ik mijn zoon die aan tafel rustig de krant dacht te kunnen lezen.
De rollen zijn omgekeerd.
Er was iemand eerder die week die me vertelde nogal moeite te hebben met het concept ‘omgekeerd’. Zo opmerkelijk, zo eh… onrustbarend dat ze dat zei. Ik dacht dat het de essentie was. Dat je er op een dag achter komt dat het omgekeerde ook waar blijkt te zijn. Ik vond het zelfs het toppunt van lenig denken. Dat je iets kunt lezen, of ervaren, maar kunt bedenken dat het omgekeerde evenzeer geldt.
‘Ik weet het nooit zo met dat omgekeerde’, zei die persoon echter, om half elf ’s ochtends, op een gek soort gangetje op de eerste verdieping van de uitgeverij die zij deels bestiert. Links waren de toiletten, rechts hingen de portretten van de coryfeeën. Ik had geen enkele reden om haar niet serieus te nemen, en dus keek ik met haar mee naar de passage die ik had geschreven en waarbij zij een vraagteken had gezet.
O dat.
Het was iets wat ik had bedacht over feiten en verbeelding. Ik weet nog hoe geconcentreerd ik was toen ik dat schreef. Zo’n kortstondig moment van intensiteit en verwondering. Er nu iets over zeggen kost me moeite. Vergeet het maar weer, denk ik. ‘Can I go now?’ maakt Woody Allen zich aan het eind van een van zijn films uit de voeten.
Let’s face it. Zelf lijd ik ook aan de slaapziekte. Er is zoveel langs me heen gegaan het afgelopen jaar, met luciferstokjes heb ik mijn oogleden moeten spalken, op goed geluk heb ik geknikt, gehmm-t. Alleen als ik schrijf ben ik wakker.
‘M’n ouders lezen alleen maar pulp’, schreef ik vanaf het strand bij Port Marie. Er werden visjes gebakken op dat strand. Ik had een ironische tijgerbikini aan en las Een welopgevoed meisje. Ik nam mezelf nogal ernstig. Bijna net zo ernstig als ik dat nu doe. Ik heb Enigma Variations van André Aciman onder de kerstboom gelegd voor mijn zoon. Er staan dingen in die niet gezegd kunnen worden, slechts opgeschreven. Bijvoorbeeld dat we allemaal ten minste negen versies van ons leven krijgen; van sommige slempen we, van andere nemen we kleine, voorzichtige slokjes en weer andere beroeren we niet eens met onze lippen.