Mogadishu rookt, Amerikaanse elitetroepen likken hun wonden in het basiskamp. 144 minuten lang is er in de film Black Hawk Down vrijwel onafgebroken geschoten, maar in de slotscène van de Oscar-winnende productie uit 2001 komt sergeant Matt Eversmann tot enige contemplatie. «Een vriend van me vroeg voor we vertrokken: ‹Waarom ga je vechten in een oorlog van iemand anders? Denken jullie soms dat jullie helden zijn?› Ik wist niet wat ik moest zeggen», stamelt hij vlak voor de aftiteling begint. Slimme vriend, goede vragen. Maar helaas geeft Hollywood alleen een antwoord op de tweede: helden waren het, de jongens die in 1993 zeventien uur slag leverden tegen de huurlingen van krijgsheer Mohamed Farrah Aidid. Maar wat ze in Mogadishu te zoeken hadden, blijft onduidelijk.

Na de slag, waarbij achttien Amerikaanse soldaten het leven lieten en voor het oog van de camera’s van cnn de stoffelijke overschotten door de straten van Mogadishu werden gesleept, kozen de Amerikanen het hazenpad. Het was niet gelukt om Aidid te pakken te krijgen. Somalië keerde terug naar de anarchistische situatie die was ontstaan na de val van dictator Siad Barre in 1991. Het fiasco van de militaire operatie in Somalië – aanvankelijk door toenmalig president Bush sr. bedoeld om de voedseldistributie veilig te stellen, maar door zijn opvolger Clinton verbreed tot interventiemacht die Aidid moest keren – wordt nog altijd aangevoerd als een van de oorzaken voor de apathische houding van de Amerikanen tijdens de genocide in Rwanda, een jaar later. De Amerikanen hadden het wel even gezien met Afrika.

Nu zijn ze terug. Ook in Somalië. Zij het via een omweg, maar opnieuw met tamelijk verstrekkende gevolgen. De rebellengroepen die in 1993 nog tegenover sergeant Eversmann stonden, zijn in het grotere kader van de war on terror sinds enige tijd bondgenoten van de Amerikanen. Via cia-agenten zouden volgens Somalië-deskundige John Prendergast van de International Crisis Group maandelijks bedragen tussen de 100.000 en 150.000 dollar aan seculiere warlords zijn betaald, officieel om te helpen bij de opsporing van enkele vermeende al-Qaeda-strijders die betrokken zouden zijn geweest bij de aanslagen op de Amerikaanse ambassades in Nairobi en Dar-es-Salaam. Een Amerikaanse diplomaat die vanuit Nairobi eerder dit jaar in een gepeperd codebericht waarschuwde dat de Amerikaanse strategie wel eens averechts zou kunnen uitpakken en tot anti-Amerikaanse sentimenten en een overwinning van moslimextremisten zou kunnen leiden, werd overgeplaatst.

Maar hij kreeg deels gelijk. De door Washington gesteunde krijgsheren leden vorige week een gevoelige nederlaag. Mogadishu viel voor een groot deel in handen van islamistische milities, verenigd in de «Unie van Rechtbanken». Verdere chaos bleef echter uit. Na wekenlange zware gevechten leken orde en rust in de hoofdstad zelfs enigszins hersteld. Om de buitenwacht gerust te stellen, kwam een van de belangrijkste leiders van de rechtbanken, sjeik Sjarif Ahmed, bovendien direct met een pacificerende verklaring. Hij was geenszins van plan, zei hij, om een streng islamitisch bewind in te stellen maar wilde «de macht teruggeven aan het volk, zodat mensen hun lot in eigen handen kunnen nemen».

«Die verklaring was zó slick dat het leek alsof hij aan Madison Avenue in New York geschreven was», reageert Herman J. Cohen, onder de oude Bush van 1989 tot 1993 staatssecretaris van Buitenlandse Zaken voor Afrika, lachend aan de telefoon vanuit Washington: «Maar ik ben er voorstander van om aan te nemen dat ze niet liegen.»

De eerste beleidsdaad van het nieuwe bewind stelde echter niet gerust. Een publieke vertoning van een van de eerste wedstrijden van het wereldkampioenschap voetbal werd door strijders van de Unie verstoord. Paniek in de VS. Niet alleen om de ban op voetbal maar vooral vanwege de «griezelige en angstaanjagende» overeenkomsten tussen de val van Mogadishu en die van de Afghaanse hoofdstad Kaboel in 1996, meende The New York Times in een hoofdartikel. De krant acht de kans groot dat Somalië een «nieuw Afghanistan» wordt, met een regime dat onderdak biedt aan terroristen en een strenge vorm van de sharia invoert.

«Het Amerikaanse Somalië-beleid heeft gefaald», oordeelde deskundige Prendergast in een boos stuk in The Washington Post. De honderdduizenden dollars voor de seculiere warlords – volgens boze tongen niet alleen bedoeld om de terreurverdachten op te pakken maar ook om de islam op afstand te houden – hebben het geweld aangewakkerd en honderden extra levens geëist. Nu «onze warlords» verslagen zijn, schrijft Prendergast, zijn we nog verder van huis.

Prendergast gelooft weinig van de zalvende woorden van sjeik Sjarif Ahmed. Een andere leider van de rechtbanken, sjeik Hassan Dahir Aweys, die zijn persverklaringen bepaald niet aan Madison Avenue laat schrijven, staat op de lijst van gezochte terroristen en heeft vorig jaar al eens opgeroepen tot een islamitische staat. Prendergast: «Somalië, met buitensporige werkloosheid, reisbeperkingen, geen regering of buitenlandse investeringen, is de droom van iedere al-Qaeda-rekruteur en jonge Somali’s zullen zich om het geld, en als het uitkomt ook om de ideologie, bekeren tot het terrorisme.»

Maar is dat ook zo? Is een Taliban-regime het voorland van Somalië? En hebben de Amerikanen er in hun Afrika-beleid werkelijk zo’n potje van gemaakt?

«Het is een ronduit zorgelijke situatie», beaamt Princeton N. Lyman, de voormalige Amerikaanse ambassadeur in Zuid-Afrika en Nigeria: «Neem nou dat verbod op voetbal. Dat is een teken aan de wand.»

De huidige rust in Mogadishu is relatief, benadrukt de Leidse hoogleraar Jon Abbink: «De agenda van de islamitische rechtbankalliantie is op korte termijn gunstig omdat er recht wordt gesproken, er in de hoofdstad één bewind is en men teruggrijpt op een traditie die al eeuwenlang bestaat, namelijk de sharia. Maar de sharia is in Somalië altijd vrij flexibel geïnterpreteerd geweest en functioneerde naast het gewoonterecht van clans. De meerderheid van de Somaliërs ziet dat gewoonterecht liever niet verdwijnen, denk ik.» En het voetbal? «Zo’n maatregel ligt precies in de lijn der verwachtingen», zegt ook Abbink.

«Hebben de heren dat bericht uit de krant wel in Somalië geverifieerd?» zucht voormalig Afrika-staatssecretaris Herman J. Cohen. «Vast niet. Ik wel. Mooi dat twee van mijn vrienden in Mogadishu gewoon naar de laatste wedstrijden hebben gekeken. De openbare bioscopen, waar ook pornofilms vertoond werden, zijn evenwel gesloten. En dat lijkt me niet eens zo’n heel gekke maatregel.»

Hij wil maar zeggen: geef de nieuwe machthebbers enig krediet. Cohen: «Er is door de inname van Mogadishu een kleine opening gecreëerd om het land te stabiliseren. Hoe glad die verklaring van de Unie van Rechtbanken ook mag klinken, laten we maar gewoon geloven dat ze veiligheid, onderwijs en gezondheidszorg willen terugbrengen. Niet iedere islamist is een jihadstrijder, toch? Zolang ze niet met de bad guys gaan samenwerken, moeten we met ze praten. Als ze liegen, merken we dat gauw genoeg.» Door nu zo angstig te reageren, zegt Cohen, creëren de Amerikanen een self-fulfilling prophecy: «Die rechtbanken zijn bij veel Somali vrij populair, vooral omdat ze enige rust in een hectische situatie brengen. Als wij daar als Amerikanen direct op inhakken, dan weet je zeker dat zich dat tegen ons keert.»

Sinds 11 september 2001 is de belangstelling van de Amerikanen voor Afrika groter dan ooit. Voor de Council on Foreign Relations, een onpartijdige denktank, schreef professor Lyman onlangs een omvangrijk rapport over het Amerikaanse Afrika-beleid. Daarin werd geconcludeerd dat de Amerikanen Afrika niet langer als een hulpbehoevende regio moeten beschouwen, maar de humanitaire inspanningen onderdeel moeten maken van een alomvattend beleid dat in dienst staat van het Amerikaanse nationaal belang.

Hoewel nog niet alle beloftes zijn waargemaakt en de invulling van vooral het aidsbeleid discutabel is, is de ontwikkelingshulp aan Afrikaanse landen onder Bush minstens verdubbeld. Vooral de landen die Amerika ondubbelzinnig steunen in de war on terror profiteren van de toegenomen humanitaire hulp. Dat zijn in Oost-Afrika vooral het strategisch gelegen en goed georganiseerde Ethiopië en het meegaande Oeganda, dat lang als christelijke buffer tegen de islamisten in de Soedanese hoofdstad Khartoum heeft gefungeerd. Dat de presidenten Meles Zenawi (Ethiopië) en Yoweri Museveni (Oeganda) hun landen met ijzeren hand regeren, nemen de Amerikanen voor lief. «Het is een te groot risico om met onbekende oppositiepartijen in zee te gaan», meent Lyman.

Het nieuwe Afrika-beleid richt zich vooral op zogenoemde «falende staten». Om te voorkomen dat landen (verder) desintegreren wordt niet alleen humanitaire hulp verstrekt, maar proberen de Amerikanen ook meer militaire controle te krijgen. Dat geldt in het bijzonder voor de Sahel-regio, waar Tsjaad wankelt, en voor de Hoorn van Afrika.

«Juist in dit licht is het zo vreemd dat we voor Somalië, de meest mislukte staat van allemaal, pas sinds kort weer belangstelling hebben. Bij bijna alle landen in de Hoorn waren we betrokken, en in Soedan hebben we zelfs een vredesproces geïnitieerd, maar in Somalië beperkten we ons tot behoud van de status quo en het verkrijgen van inlichtingen via de geheime diensten», aldus Lyman. «Het probleem daar werd gezien als te moeilijk om aan te pakken. Dat moesten de Afrikanen dan zelf maar oplossen. We waren daar tenslotte in 1993 al eens in de pan gehakt.»

In dezelfde straten van Mogadishu werden vorige week de nieuwbakken bondgenoten van de Amerikanen verslagen. Maar na de aanvankelijke paniek keert de kalmte terug. Niet alleen in de straten van Mogadishu, ook in Washington. Herman Cohen: «Het idee om die krijgsheren financieel te steunen was duidelijk een wat minder fijnzinnig project van het Pentagon en de cia. Nu zal het ministerie van Buitenlandse Zaken het weer overnemen en de diplomatie een kans geven.»

Maar de beelden van 1993, toen Amerikaanse lijken door de straten van Mogadishu werden gesleept, zijn inmiddels een hele week op televisie geweest en hebben het Afrika-trauma van de Amerikanen opnieuw gevoed. «Waarom ga je vechten in een oorlog van iemand anders?» Dat is na 11 september een stuk eenvoudiger geworden. «Onze eerste zorg is ervoor te waken dat Somalië een vrijplaats wordt voor al-Qaeda», meldde president George W. Bush vorige week na de veldslag in Mogadishu. Professor Abbink: «Jammer dat de Amerikanen zich bij die war on terror niet wat meer verdiepen in de specifieke eigenschappen van zo’n land. Dan was een hoop narigheid voorkomen.»