Duitsland 1944: opa Askild, dan nog geen opa, rent over een Oost-Duitse vlakte op de vlucht voor moffen en hun bloedhonden. Na Sachsenhausen en Buchenwald wordt hij thuis in Bergen (Noorwegen) ontvangen als verzetsheld, hoewel hij vertrok als smokkelaar-collaborateur. De ingenieur tekent boten die er op de werf wat onorthodox uit komen te zien wanneer hij er zijn kubistische schildershobby op uitleeft. Oma Bjørk leest in haar leven zoveel doktersromans dat ze meermalen aan een dokter blijft hangen. Vader Niels, hun zoon, wordt in een plee geboren, hij heet Flapoor en zijn oren worden dag in, dag uit door buurjongens met drab, slakken en hondenpoep gevuld.

Op het eind gaat hij er met een vroeger overbuurmeisje vandoor en komt om bij het bergbeklimmen. Hetzelfde meisje had hem vroeger al zo ver gekregen dat hij geblinddoekt door de stad fietste. De achterlijke dochter wordt tante Anne Katrine die de kleinzoon Asger, toekomstige verteller, onder haar honderd kilo liefde plet. Het jongetje ziet in haar het monster Hondenkop waarmee zijn zus hem bang maakt: ‘Kun je iemand doodmaken zonder wapen? Kun je een moord plegen door niet te handelen? Kan een elfjarige jongen slecht zijn?’ Ja, want de dikke tante wordt dood onder de keldertrap gevonden.

Daar begint in feite een ander verhaal dan de familiesaga waarin de zojuist genoemde personen figureren. Niemand die niet geschift is en dat levert behalve een aantal bizarre verhalen ook veel schuifdeurenlol op. Razendsnel passeert een halve eeuw de revue; alleen is vertellen nog geen schrijven. Eigenlijk zijn er twee vertellers: oma Bjørk, wier verhalen de kit heten te zijn die de familie bij elkaar houdt, en de kleinzoon, die na de dood van Hondenkop zeven jaar in Amsterdam doorbrengt en terugkeert ter wille van zijn grootmoeder die op het laatst alle nog levende familieleden bij elkaar trommelt. Ik wil graag geloven dat het allemaal echte verhalen zijn, maar hoe komt het dat nauwelijks een van al die hoogst kleurrijke personages uit de verf komt? Ze buitelen door elkaar, de ene scène is fantastischer dan de andere, en oma’s verhalen die de verteller aan elkaar breit mogen de familieleden hecht verbinden, maar wat al die verhalen in dit boek bij elkaar houdt is mij een raadsel. Het boek van Morten Ramsland (1971), die sinds 1993 publiceert, doet in Denemarken opgeld, tegenwoordig de eerste voorwaarde om vertaald te worden.