Bontebal: ‘Zo tegen een uurtje of twaalf sta ik op, mijn ontbijt-tv is dus de middageditie. Eerst moet ik mijn prothese omdoen. Een handicap komt altijd met gebreken, zeg ik altijd maar.
’s Middags doe ik boodschappen en zo. Ik fiets veel door Den Haag. De meeste inspiratie put ik uit de dingen die ik dan om me heen zie. De mensen zijn hier wat spontaner en eerlijker dan in een stad als Amsterdam. Daar kom ik ook wel eens, maar eigenlijk heb ik daar helemaal niets te zoeken. Dan eerder in Rotterdam. Dat ligt hier niet alleen hemelsbreed, maar ook qua mentaliteit dichterbij. “Haagse bluf” is eigenlijk ook niet meer dan een uitdrukking.
Er bestaat hier een aardige tweedeling. Je hebt Hagenezen en je hebt Hagenaars. Het verschil tussen de twee zit hem in de hoeveelheid geld. De standaard is of je van het zand of van het veen komt. Grofweg het hele gebied tussen de Laan van Meerdervoort en het strand ligt op het zand. Dat zijn de rijke buurten, daar wonen de Hagenaars. Aan de andere kant heb je het veen. De mensen van het veen zijn de Hagenezen. Dat is ook altijd het grote verschil geweest in de gemeenteraad. Vooral Duivesteijn legt er de nadruk op dat hij uit de Schilderswijk en dus van het veen komt. Volgens hem ligt er een totaal verschil in mentaliteit tussen de mensen van het veen en die van het zand.’
‘WE HEBBEN HIER in Den Haag al een aantal jaren last van megalomane politici die alles allemaal maar groots willen doen. Den Haag moet een metropool worden, wat het natuurlijk nooit van zijn leven wordt. Den Haag gaat een metro krijgen, zeshonderd meter lang, nou dan zijn we wereldstad. Maar dat kost wel klauwen met geld. Terwijl er hier tegenwoordig niet meer te fietsen valt omdat het wegdek vol gaten zit. Op de meeste plekken is het nog voor de eeuwwisseling voor het laatst herstraat. In Zuidwest is zelfs al een dode gevallen door de slechte staat van het fietspad. Daar gebeurt gewoon geen reet aan, maar die zeshonderd meter metro moet er komen. Dat gaat bij elkaar nog meer geld kosten dan het nieuwe stadhuis. Alle megalomane plannen van de gemeente vallen onder het kopje De Kern Gezond. Wij hebben daartegen een actiecomite opgericht: De Kern Gewond. Maar we hebben verloren, alle grote plannen gaan gewoon door.
De makke met Den Haag is dat er een hoop geld wordt uitgetrokken om toeristen te trekken, maar dat er ondertussen heel weinig rekening wordt gehouden met de eigen bewoners. Zo is een groot deel van de riolering is kaduuk. Het gaat miljoenen en miljoenen kosten om dat op te knappen, maar daar doen ze nog helemaal niets aan. Ik ben momenteel bezig met mijn eerste roman en daarin beschrijf ik onder meer hoe deze stad naar de knoppen geholpen wordt door bijvoorbeeld die aanleg van de metro of de bouw van het nieuwe stadhuis.
De architect van dat IJspaleis, Richard Meier, is volkomen voorbijgegaan aan de mensen die het moeten gaan gebruiken. Er mochten bijvoorbeeld geen bordjes geplaatst worden van meneer Meier, want dat verstoorde zijn ontwerp. Nou, praktisch de eerste mensen die zich er aan de informatiebalie meldden, was een stel dat wilde trouwen! Nou vraag ik je, ben je dan de weg kwijt of ben je dan de weg kwijt?
Het is een volkomen asociaal ontwerp. Je komt er binnen in een gigantische centrale hal die tien a elf etages hoog is. Ik maak me sterk dat daar in de herfst wolken langs het plafond gaan drijven. Zoiets valt op je neer, je voelt je er heel klein bij. Nou kijk ik niet op tegen ambtenaren, maar veel mensen hebben het er wel moeilijk mee als ze iets bij de gemeente gaan doen. Die huren soms een pak als ze hun paspoort moeten verlengen. Zulke mensen gaan er al heel klein naartoe en dan komen ze die hal binnen en dan worden ze nog kleiner. Volkomen asociaal.
De Blauwe Aanslag, het laatste grote kraakbolwerk, gaat nu ook tegen de vlakte en daarmee is ook de krakersinfrastructuur in Den Haag definitief om zeep geholpen. Dat heeft de gemeentelijke overheid slim gedaan, hoor. Door die kraakpanden geleidelijk te ontmantelen, ligt de infrastructuur uiteindelijk op zijn reet.
Ik heb zelf een jaar of zeven in De Blauwe Aanslag gewoond en daar werd wel veel georganiseerd. Ik heb in het kraakwereldje een hoop voordrachten gehouden. Mijn eerste voordracht deed ik in 1982. Deelder begon weer vollere zalen te trekken, Bart Chabot en Diana Ozon waren in opkomst en ik dacht: zo wil ik ook het podium op. In die tijd werkte ik ook samen met de latere Maximalen.
Nu organiseer ik nog vier keer per maand zelf poezievoordrachten in Den Haag en hoewel er net als overal geen denderende toeloop is, begint het de laatste tijd weer een beetje op te leven. Er komen ook steeds meer jonge dichters bij. Het grootste deel daarvan is wel zwaar op de hand, hoor. Dat valt me eigenlijk een beetje tegen. Het lijkt wel of de mensheid somberder is geworden.
Helaas zijn alle alternatieve podia inmiddels gesloopt. Als ik kijk naar wat er van de mensen uit die scene is overgebleven, dan zie ik dat veel van hen nu respectabele leden van de maatschappij zijn geworden; die hebben bijvoorbeeld een baantje bij de gemeente gekregen. Of ze hebben inmiddels zelfmoord gepleegd. Er zijn er maar weinig die hetzelfde alternatieve leven hebben voortgezet.
Ik wel. Ik ben computerprogrammeur geweest, maar op een gegeven moment zag ik in dat als ik dat zou blijven doen tot aan mijn pensioen, ik een ongelooflijke hekel aan mezelf zou krijgen. Je hebt maar een leven en dat moet je voor jezelf zo spannend mogelijk inrichten. Daarom heb ik me jaren geleden maar voor gek laten verklaren.
Maar ik word nu toch ook weer verplicht om te gaan solliciteren, voor een Melkert- baantje of zo, flutklussen doen opdat de gemeente toch onder het minimumloon kan gaan zitten.’
‘IN DE LOOP van de avond zet ik mijn computer aan en begin te werken. Meestal ga ik dan door tot een uurtje of vier. En dan ga ik weer plat. Voor mijn werk zie ik het wel als een voordeel dat ik niet in Amsterdam woon. Hier heb je namelijk geen schrijvers-scene zoals daar. Dat betekent dat ik me niet hoef te spiegelen en zo individueler kan blijven.
Maar ik denk ook dat het feit dat ik niet in Amsterdam woon en rondloop, me een hoop werk gescheeld heeft. Een tijd geleden begon de Volkskrant met een reeks wisselende columnisten op de eerste pagina van het tweede katern. Dan denk ik: verrek, als ik in Amsterdam had gewoond, dan had ik daar misschien wel bij gezeten. Maar ik zit niet bij het vuur, dus ik word daar niet voor gevraagd.’
Veengrondpoeet
Hij is bezig aan een roman over zijn stad. Over hoe ze kapotgemaakt wordt door de bouw van ‘IJspaleizen’ en de afbraak van kraakpanden. Toch is dichter Adriaan Bontebal blij dat hij niet in Amsterdam woont: ‘Hier heb je geen schrijvers-scene, dus ik kan mezelf blijven.’
Bij In De Knipscheer verschenen twee verhalenbundels van Adriaan Bontebal: Een goot met uitzicht (1988) en De ark (1990).
‘Groots maar een beetje slepend zal ik leven.’
Dichter Adriaan Bontebal mist een been, zijn poes Sophie een poot. In de Haagse Schilderswijk wonen ze samen in een stulpje dat uit boeken opgetrokken lijkt te zijn. Bevrijd van de drang om veel geld te verdienen, brengt Bontebal er zijn tijd door met het vastleggen van het dagelijks leven van stadsgenoten in gedichten, verhalen en columns. Maar noem hem geen overjarige hippie. Noem Adriaan Bontebal een vrijbuiter.
www.groene.nl/1996/25