Naast opgeblazen foto’s van een kronkelende Kylie Minogue in kleding van Hennes en Mauritz prijken in Den Haag momenteel even enorme posters van een vrouw in streng blauwzwart, die de passant angstig lijkt aan te kijken. Haar blik buigt af naar een dreiging buiten beeld. Het Gemeentemuseum Den Haag brengt Helene Schjerfbeck als een nieuwe superster. De titel van de tentoonstelling is overtrokken, maar de gedachte om een al lang overleden kunstenaar in de 21ste eeuw te lanceren met een overweldigende uitvergroting van een intiem en genadeloos zelfonderzoek is alleen maar toe te juichen.

Het talent van Helene Schjerfbeck (1862-1946) is nooit een geheim geweest voor haar naaste omgeving. Haar ouders sturen haar op haar tiende al naar de Tekenschool van het Finse Kunstgenootschap. Later, als haar ouders een verdere artistieke carrière niet meer kunnen bekostigen, zal een enthousiaste docent haar studie financieren. Ze vertrekt naar Parijs waar ze een atelier inricht, ze ontdekt de impressionisten en maakt reizen naar Florence, Sint-Petersburg, Wenen en Groot-Brittannië. In Parijs krijgt ze prompt een bronzen medaille voor een van haar doeken op de Wereldtentoonstelling van 1889.

Schjerfbeck heeft landschappen geschilderd, portretten en stillevens. Ooit overwoog ze een schilderij te begraven om de glans eraf te krijgen en veel van de getoonde werken zijn dan ook in aangenaam matte tonen. Haar landschappen en stillevens zijn keurig, het woord ‘fraai’ borrelt naar boven en dat is meteen hun manco. Ze voelen als kille oefeningen voor beheersing van vorm en verf. Ook veel van haar portretten blijven op afstand. Voor iemand die Gauguin als belangrijke invloed noemt is Schjerfbeck erg behoedzaam. Ze schildert haar moeder en jonge vrouwen en lezende mensen, maar de zitters kijken haar nauwelijks aan, alsof de kunstenaar hen niet durfde storen. Wanneer ze naar het expressionisme neigt, zoals in haar portret van een neef, De automobilist, toont ze eindelijk haar indringende blik.

Waar het bij Schjerfbeck allemaal om draait zijn de zelfportretten. Het Gemeentemuseum heeft ze min of meer chronologisch opgehangen in een aparte zaal, maar haar beste zelfportret heeft ze op de rug geschilderd van het doek De fabrieksarbeidsters. Dit Onvoltooid zelfportret is het werk van een huiveringwekkende schoonheid. Het grauwe hoofd is bekrast, beschadigd, maar één oog is net zichtbaar, de rode lippen zijn een teder en wrang accent in een verder volledig aangedaan gezicht. Plotseling is de kunstenaar haar tijd ver vooruit en ontroert ze met een woeste techniek. Weg is de gepaste ruimte die ze haar andere modellen gunt. Schjerfbeck gaat bij zichzelf voor de slagader. Ze beeldt zichzelf droevig af, angstig, vervuld van ennui, als een rouwende vrouw, een verslagen vrouw. Schjerfbeck hakt haar gezicht uit tot de kaalste nerf. De laatste zelfportretten van Picasso waren doodshoofden. Haar laatste gezichten zijn doodsmaskers. Een indrukwekkend relaas van verlies. Op haar vierde breekt Helene haar heup waardoor ze haar hele leven mank is. Vanaf haar 28ste zorgt ze voor haar moeder in Finland. Ze blijft ongetrouwd. Vanwege haar gezondheid kan ze niet langer dan een uur per dag werken. Ze mist haar atelier in Parijs.

Helene Schjerfbeck: Het geheim van Finland, Gemeentemuseum Den Haag, t/m 2 september. www.gemeentemuseum.nl