In de batterij van uw mobiele telefoon en de accu van een elektrische auto zit kobalt. Het element is een onmisbare schakel in de vergroening van de economie omdat het een essentieel onderdeel vormt van de revolutionaire lithium-ion-batterij met een kathode van kobaltoxide. Voor een autoaccu is minstens acht kilo kobalt nodig. Kobalt staat dan ook hoog op de lijst van Europese strategische goederen.

Aan kobalt kleeft echter één groot nadeel: de stof is maar in een beperkt aantal gebieden op aarde te vinden en, heel toevallig, zijn dat plekken waar het overheidsgezag afwezig of zeer zwak is. De gevolgen daarvan beschrijft Frank Mulder deze week in het vierde deel van onze serie Elementen voor een duurzame toekomst.

Op luchtfoto’s van Kolwezi, een provinciehoofdstad in het zuidoosten van de Democratische Republiek Congo, is te zien hoe het stadje langzaam maar zeker van binnenuit wordt opgevreten. Mensen gaan in de achtertuin graven en al snel ontstaat een gangenstelsel van vele tientallen meters diep. Met eenvoudig handgereedschap nemen de ‘creuseurs’ enorme risico’s, want de niet of slecht gestutte tunnels storten regelmatig in. Niet zelden worden er kinderen ingezet. Vrouwen die het kobalt wassen staan in poeltjes met zware metalen die huidziekten veroorzaken. Toch blijft het werk trekken, want de kobaltmijnwerkers verdienen tien euro per dag, ruim drie keer zoveel als het gemiddelde dagloon.

In een smartphone zitten twaalf stoffen waaraan kobaltachtige bezwaren kleven

Er zijn ook officiële mijnen, die inmiddels allemaal via verdachte constructies in Chinese handen zijn gekomen. De arbeidsomstandigheden zijn er wat beter, maar de lokale bevolking schiet er niets mee op. Zelfs chauffeurs en koks worden vanuit China ingevlogen.

Sinds de oliecrisis van 1973 weten we wat de gevolgen kunnen zijn van grote afhankelijkheid van foute regimes. De Nederlandse steun aan Israël zorgde voor een massale boycot vanuit het Midden-Oosten. Toch hebben de autoloze zondagen op de lange termijn nauwelijks indruk gemaakt, getuige onze voortdurende afhankelijkheid van olie uit landen als Saoedi-Arabië en later van Russisch aardgas.

De ramp in Bangladesh bij de textielfabriek Rana Plaza in 2013 stelde voor het eerst de verantwoordelijkheid van kledingmultinationals en ook consumenten aan de orde. Het gebouw, waarin onder meer kleding voor Benetton werd gemaakt, stortte in en er kwamen meer dan duizend mensen om het leven. Er volgden meer dodelijke branden en langzaam maar zeker groeide het besef in de industrie dat het zo niet langer ging. Onder druk van ngo’s kwamen er convenanten en monitoringssystemen om ook onderaannemers in de gaten te houden. Multinationals zijn gedwongen zich te verantwoorden voor de herkomst van hun producten. Wettelijk, maar meer nog door de publieke opinie. Sommige merken durven er nu zelfs mee te adverteren dat hun kleding verantwoord geproduceerd wordt. Er zijn nog veel misstanden, maar tegelijkertijd is er in negen jaar veel bereikt.

Het is een slag die de techsector nog moet maken. In een smartphone schijnen maar liefst twaalf stoffen te zitten waaraan kobaltachtige bezwaren kleven. Big Tech heeft de neiging om weg te trekken uit Congo en het kobalt te halen uit ‘veilige’ landen als Australië. Deze stap zou de bevolking van Kolwezi weer in armoede onderdompelen. De trage, moeizame weg van convenanten en overleg met de lokale producenten – zoals in de kledingindustrie – wordt nu slechts bewandeld door een vreemde eend in de sector. Fairphone, de duurzame telefoonproducent, overlegt met lokale kobaltcoöperaties over het veiliger maken van de kleinschalige mijnbouw. Dat gaat met kleine stapjes – het uitdelen van ehbo-boxen, het leveren van laarzen aan de kobaltspoelers, het aanstellen van veiligheidsfunctionarissen – maar moet uiteindelijk leiden tot veilige, kleinschalige kobaltmijnbouw waar niet de Chinese staatsbedrijven van profiteren maar vooral ook de lokale bevolking. Duurzaamheid is een zaak van lange adem.