Het eerste bericht komt bij de kaasafdeling, juist op het moment dat ik besloten heb tot de fenegriek. Een sms’je. ‘Sandra vraagt of je de spareribs koud wilt meenemen?’ Ik lees de tekst twee keer en vermoed (behalve dat ‘je wilt’ het aan het winnen lijkt te zijn van ‘je wil’) dat er sprake is van een vergissing. Ik ken Sandra niet. Het lijkt me daarom redelijk onwaarschijnlijk dat ik met haar, per sms, over koude spareribs zou communiceren.

‘Goedenavond’, tik ik terug. ‘Ik heb helaas weinig verstand van spareribs. Ik denk dat u een verkeerd nummer heeft gekozen.’ Ik gooi de fenegriekkaas in mijn mandje en loop door naar de broodafdeling. Jammer, denk ik, dat het niet een iets interessanter bericht is. Verdwaalde berichten, variaties op verkeerd-verbondenheid, kunnen heel romantisch zijn; een levensvraag, een intieme gedachte, een relationele kwestie. Als je dan toch een keer te maken krijgt met telefonische persoonsverwisseling, hoop je op iets mooiers dan de spareribs van Sandra.

Gelukkig volgt na het uitzoeken van de pindakaas (niet met nootjes voor de oudste, niet met zout voor de jongste, überhaupt niet met pinda’s voor de middelste) een nieuw bericht: ‘Nee Joep we zijn met je bestelling bezig.’

Het leest, vind ik, als een soort vermoeide weigering om mijn reactie te aanvaarden. Geen grapjes nu, Joep, ik sta hier niet voor niets je spareribs in te pakken, we hebben het al druk genoeg. Ik antwoord nog maar eens met een tamelijk fantasieloos ‘Ik ben Joep niet.’ De neiging om er ‘sorry’ bij te zetten bedwing ik. Sorry dat ik niet ben wie u had gewenst dat ik was.

Het telefoontje komt vijf minuten later, als ik op weg ben naar huis. Ik loop met mijn zware tas door het schemerdonker, dat hier en daar wordt onderbroken door helverlichte Sinterklaas-etalages en denk aan wat ik vergeten ben: de peterselie. Mijn telefoon gaat. En gaat opnieuw. Hoewel het tamelijk lang duurt voor ik het ding tussen de pindakaas, frambozen en bulgur vandaan heb getrokken klinkt er een indringend, doorlopend rinkelen. Als ik opneem bast een mannenstem in mijn oor: ‘Ja, Rick hier van Roberto’s! Is dit Joep?’ Opnieuw ontken ik Joep te zijn, hoewel ik inmiddels een lichte twijfel voel. ‘Hoe kan dat dan’, wil Rick weten. ‘Want dit is gewoon Joep z’n nummer.’ Ik zeg dat het misschien handig is om dat nog even héél goed na te kijken. ‘Ik heb dit nummer al twintig jaar. En ik weet echt niet wie Joep is.’ Even blijft het stil. Op de achtergrond hoor ik iets dat klinkt als ritselend plastic. Dan zegt Rick, vurig en zo te horen diepgemeend: “Nee. Jij weet helemaal niks nee!” Daarna blijft het stil. Het geritsel van plastic stopt. Ik kijk naar de boodschappentas aan mijn voeten en naar de telefoon in mijn hand. Rick en ik bevinden ons nu in een klein, tijdelijk tweepersoonsuniversum vol onvermijdelijke waarheden. Rick zwijgt. Ik zwijg terug. Nog één keer hoor ik hem diep ademhalen, alsof hij aan moed verzamelt voor een nieuwe uitroep. Dan wordt de verbinding verbroken.

Ze kijkt me vragend aan
je zwijgt zegt ze en waarover

inderdaad waarover zwijg ik
en ik begin te zoeken naar
een antwoord

ik kijk voorbij haar gezicht
naar de muur en van de muur
naar het raam en van het raam
naar mijn handen in mijn schoot
en weer terug naar haar gezicht

ze kijkt mij nog steeds aan
ik hoor de stilte in haar kamer

ik zou willen zeggen dat ik zwijg
over mijzelf want ik weet niet
wie dat is

‘Gesprek’ Rutger Kopland
Uit: Toen ik dit zag, Uitgeverij Van Oorschot, 2008