
In Rembrandts ets De drie kruisen staat het kruis met Jezus iets rechts van het midden opgesteld. Links en rechts daarvan, op zekere afstand, hangen de twee boeven aan hun kruis. Ondanks de drukte rondom is het kruis van Jezus helemaal van boven tot onder te zien. Het staat frontaal. Op het oog reikt het hoger dan de andere twee die we (links) schuin van opzij zien en (rechts) in profiel. Die verschillende posities gaven Rembrandt de gelegenheid de drie stervende lichamen elk in een andere houding en expressie vorm te geven. De boef links is wat slordig opgeknoopt en vastgespijkerd zodat hij daar uitgezakt hangt. Hij heeft een donker, grof gelaat. Die rechts hebben ze aan de armen, tot aan de oksels, over de dwarsbalk getrokken zodat we het gezicht in mager profiel zien, met de mond opengesperd alsof hij gewurgd is. Het zijn sterfelijke lichamen waarin doodsstrijd te zien is. Daartussen hangt Jezus iets hoger dus en in een sterker licht. Het is een magere maar ook slanke figuur en voorzichtig strak getekend – dat wil zeggen, minder summier gekrast (met de droge naald) dan de lichamen van de boeven. Jezus oogt opvallend sereen.

Zo, om te beginnen, lees ik deze macabere mise-en-scène. Met die suggestieve plaatsing van de drie kruisen is Rembrandt, lijkt me, de ruimtelijke opzet van zijn compositie begonnen. Ik kan me voorstellen dat hij eerst die drie verticalen heeft getekend, op een soort horizon (of de buiging van de kale heuvel Golgotha), zodat er daarvóór een breed, glooiend toneel ontstond. Daar bracht Rembrandt dan allerlei drukte onder die het drama van de gebeurtenis moet weergeven en uitdrukken. Omdat intussen het kruis van Jezus (focus van de voorstelling) dus iets naar rechts staat, ontstond het wonderlijke effect dat wij, de kijkers, in schuine richting over dat toneel naar Jezus aan het kruis kijken. De kruisen lijken daardoor wat in de achtergrond te staan. Vanwege die regie van de ruimte is deze kruisiging ongewoon. Normaal staat het kruis in het midden met de andere onderdelen van de compositie min of meer symmetrisch daaromheen geordend. Dat is de gedragen compositie van het altaarstuk. In het protestantse Holland echter was er voor Rembrandt geen gelegenheid zulke schilderijen te maken. Wel interesseerden hem, omdat het schilderen van historiën zijn métier was, de dramatische bijbelse verhalen. Wat hij daarin zocht uit te beelden waren aspecten van de meeste ende die naetureelste beweechgelickheijt. Daar, in zijn eigen woorden, ging het om.
Rond de kruisdood van Jezus was er van alles gaande. Van wat gebeurde werd in het Evangelie van Lucas beknopt verslag gedaan. Dat kon Rembrandt lezen. Wat daar niet stond, namelijk hoe het eruitzag, moest hij zelf verzinnen. Op het ruime toneel op de voorgrond, dat daarvoor ontworpen was, liet hij zien welke groeperingen van spelers en publiek hij bedacht had. Zo zien we, rechts onder het kruis, de moeder bijvoorbeeld die in zwijm valt en door anderen wordt opgevangen. Andere gelovigen staan daar ook. Dat stuk, waar stille droefheid heerst, is overwegend in dunne lijnen getekend, passend bij de toon daar. Aan de andere kant vinden we, massief gegroepeerd (in harnas, bewapend, te paard) de executeurs. Dat is een compacte, hard getekende, drukke scène. Boven die figuren steken her en der ook lansen uit, en vaandels – één lans zelfs hoger dan het kruis. Daarmee werd hij in zijn zij gestoken. In de buurt daarvan zien we de stok met de in azijn gedrenkte spons die Jezus kreeg aangereikt toen hij om water vroeg. Linksonder zien we, in het halfdonker, andere figuren gegroepeerd – die de executie gewild hadden. Maar steeds, in het beweeglijke rumoer, dat ene kruis, eenzaam en deerniswekkend – en vlak daarvoor, op de rug gezien, en in het aura van het licht rond het kruis, zien we geknield de centurion die het licht zag.
Toen volgde nog, een jaar of zo later, de adembenemende vierde staat van de ets. Daarin zijn de groeperingen veel soberder en de contouren harder. Verder speelt het tafereel zich in duisternis af. Dat het, toen Jezus stierf, door zonsverduistering een aantal uren donker werd, staat bij Lucas geschreven. Uniek is echter dat Rembrandt in de late versie van zijn ets die onheilspellende duisternis als het thema nam. Dit gaat verder dan het opwerken van een versleten etsplaat. De sluiers van zwart die hij over de voorstelling aanbracht, zijn een aparte artistieke ingreep die hij deed omdat hij het kon. Vooral in de etskunst beheerste hij als geen ander heel het scala tussen wit en zwart. Nu ging hij zo ver als hij durfde te gaan – en als echte kunstenaar nog iets verder.
Beeld: (1) Rembrandt, De Drie Kruisen, 1653. Ets, eerste staat. (2) Rembrandt, De Drie Kruisen, 1653. Ets, vierde staat