We zijn het spoor bijster, schijnt. De boekhandel puilt uit van de recente titels die duiden op ons verdwalen. Een dolend land. Een verwarde natie. Het einde van (vult u maar in). Al die onheilstijdingen kloppen niet. De feiten over dit dolende land zijn dat de kiezers het asielprobleem te groot vonden. In mei 2002 stemden ze daarnaar. Ondertussen kwamen er minder vluchtelingen en verslechterde de economie. In januari 2003 stemden de kiezers hun gedrag daar op af. Electoraat en politiek rennen niet als gekken in de rondte. Natuurlijk is de kiezer minder voorspelbaar geworden, hebben de media een oppervlakkige agenda en gedragen politieke partijen zich opportunistischer. Maar welke betekenis hebben de beelden van een land in verwarring als de deelnemers aan dat drama zich betrekkelijk rationeel blijven gedragen?

De Nederlandse intellectuele populatie is opgebouwd volgens een normaalverdeling: een vijfde roept met enige regelmaat dat Het Helemaal Misgaat. Er is altijd wel een gebeurtenis aanleiding om de snelle ondergang van de staat en zijn onderdanen af te kondigen. De afgelopen decennia waren dat onder andere islam, integratie, informatietechnologie, kernenergie, kernwapens, milieuvervuiling en emancipatie van vrouwen en kerkgangers. Dan komt het voorzichtige deel van de Nederlandse denkers in actie dat bij elk rampscenario zegt dat het onzin is. Het gaat hier ook om een vijfde van het totaal. Er begint een debat. Twee vijfde van de denkers zegt vervolgens dat beide partijen overdrijven en nog eens een vijfde houdt zich op de vlakte tot bekend is aan welke kant de mooie meisjes staan.

Concurrerende media, insprekers en woordvoerders storten zich op De Kwestie. Telkens blijkt: de politiek heeft De Kwestie verwaarloosd, de ambtenarij probeerde de status quo te handhaven, het publiek is onwetend en de media hebben hun plicht verzuimd. Alle maatschappelijke vraagstukken lijken tijdelijk te herleiden tot integratie, kernwapens of milieuvervuiling. De sfeer is steevast alsof een nieuwe majoor Sas spreekt, die vanuit Berlijn de Nederlandse regering tevergeefs voor een Duitse inval waarschuwde. Zo lijkt het een paradox dat alleen flinke paniek ons beroemde poldermodel vooruit helpt. Maar na hooguit een jaar of twee blijkt dat de veel geciteerde luiders van de stormklok eigenlijk niet de eersten waren die Het Probleem zagen en blijkt ook dat ambtenarij en wetenschap niet zo achterlijk waren dat ze Het Probleem over het hoofd hadden gezien. Een paar functionarissen doen vervolgens hun best De Kwestie voortaan binnen de perken te houden. En dus hebben we in Nederland nog altijd kernenergie, kernwapens en grote vervuiling.

Wat feitelijk gebeurt is dat de paniekzaaiers bijdragen aan de acceptatie van de problemen. Ze roepen heel hard dat iets niet deugt, waarna de slotsom is dat iedereen dat vindt, maar tegelijkertijd meent dat het in zijn schandaligheid wel meevalt. Om bij de polder te blijven: bij het horen van de stormklok maken Nederlanders zich niet op om te vluchten, maar om te zwemmen. Problemen die je echt op wilt lossen — de deplorabele staat van het onderwijs bijvoorbeeld — kunnen daarom misschien maar beter uit het circus van de onheilsprofeten blijven. Als iemand zegt dat de jeugd naar de verdoemenis gaat: vooral niets terugzeggen, maar op de school van je dochter gaan helpen. Hoe dan ook in 2004 in de schappen: Land zonder kompas. Thema volgt.