Hij zit, deze Andre van der Louw, in zijn enorme kamer achter een even enorm bureau alsof hij er niet helemaal thuishoort. De kromme pijp constant in de mond of als een soort verlengde van de wijsvinger in de hand. Hij verontschuldigt zich voor de pompeuze kamer: ‘Ik kan het ook niet helpen, we zijn hier maar onderhuurder. Dit gebouw is, denk ik, typerend voor de jaren zeventig. Ze gaan nu hier op het terrein weer een gebouw erbij zetten. Dat zal een stuk eenvoudiger uitvallen, kan ik je verzekeren. Wat dat betreft is er beslist geen drang terug naar die jaren zeventig.’
Van der Louw praat bedachtzaam in bijna perfecte volzinnen. Hij heeft aan een enkele suggestie genoeg om een minicollege te starten: ‘Kijk, als je terugverlangt naar wat was, naar bijvoorbeeld de jaren zeventig, dan wil dat zeggen dat je in het nu iets mist. Wel, wat ik in deze tijd mis is warmte. Je weet, ik ben met het socialisme opgevoed. De AJC (Arbeiders Jeugd Centrale - lv) heeft heel veel voor me betekend. We vormden een gemeenschap die eisen aan zichzelf stelde. En er zat een soort verbondenheid in de omgang met elkaar, een zorg voor elkaar die er nu, vind ik, niet meer is.’
Op het verzoek iets preciezer te zijn, zegt hij: ‘Goed, ik heb me altijd geergerd en ik erger me nog aan voormannen, leiders, die individuen domweg niet zagen staan, die in zichzelf gekeerd waren.’
Joop den Uyl?
‘Ik wil niets afdoen aan de waardering voor Joop. Maar ja, mensen moesten soms drie keer aan hem worden voorgesteld.’
Wim Kok?
‘Ach, kijk, Joop was soms afwezig omdat hij constant met grote dingen bezig was. Wim Kok is niet constant met de grote dingen bezig, dat is het niet. Maar hij geeft zich niet gemakkelijk, noch ten opzichte van gewone mensen, noch ten opzichte van de mensen waarmee hij elke dag omgaat.’
Felix Rottenberg?
‘Nee, ik stop met het geven van rapportcijfers aan allerlei mensen. Je begrijpt wel wat ik bedoel.’
JE MIST, ZEG JE, warmte. Is er nog meer waar je naar terugverlangt?
‘Ja. Idealisme. Het is niet zo dat binnen de Partij van de Arbeid het idealisme een aantal jaren geleden erg groot was. De Tweede-Kamerfractie bestond grotendeels uit grijze muizen. Daar hoef je niet naar terug te verlangen. Misschien moet je ook nog wat verder teruggaan in de geschiedenis. Hoe dan ook, ik denk dat de jongeren van nu echt idealisme missen, bezieling, bevlogenheid. En het kan zijn dat ze op zoek zijn naar wat meer inhoud, naar vernieuwing. Ik ben er zeker van dat binnen afzienbare tijd de pendule zijn werk weer zal doen. Begrijp me goed, het gaat me er niet om de mensen een goedkoop soort buikgevoel te geven, een ideologie waar ze gedisciplineerd achteraan kunnen lopen. Het gaat erom dat men weer aanvaardt dat het onze opdracht is om de wereld beter te maken, om de wereld beter na te laten dan hij nu is. Dat soort idealisme…’
Wil je zeggen dat de maatschappij te veel vercommercialiseerd is?
Van der Louw gaat iets rechter in zijn stoel zitten. Het is kennelijk een vraag waarop hij heeft zitten wachten. Uit zijn dossier blijkt overduidelijk dat hij zich vereenzelvigde met elke functie die hij ooit heeft bekleed. En hij is nu omroepbobo. Dus: ‘Zeker. Maar ik heb ook de overtuiging dat het hoogtepunt van die vercommercialisering al wel voorbij is. Nee, ik bedoel niet de overvloed aan consumptiegoederen in de supermarkt. Vijf soorten tandpasta van een merk! Als de mensen dat niet meer willen zullen ze het niet meer kopen. Maar hier bij de omroep is de vercommercialisering natuurlijk wel een probleem.
Kijk, de publieke omroep staat ervoor iets toe te voegen aan het leven van de mensen. Ze kennis te laten maken met zaken waar ze zonder de omroep geen kennis van zouden hebben. Het uitzicht verbreden, het leven verrijken. Als je vindt dat hier iets in zit van het cultuursocialisme van vroeger, best. Maar het kan zijn dat de mensen ook hiernaar, misschien nog niet helemaal bewust, beginnen terug te verlangen. De revival komt eraan! Maar dan moet natuurlijk een tegenwicht worden gevormd tegen de vercommercialisering van de omroep. Er komen steeds meer commerciele zenders, jawel. Maar dragen die iets bij tot verbreding van het aanbod? Nee. Het is steeds meer van hetzelfde.
Maar goed, hoe meer van die troep erbij komt, hoe groter het verlangen naar een sterke publieke omroep zal worden. Die publieke omroep moet een heel brede opdracht krijgen. Ook de publieke omroep moet ontspanning bieden. Als je dat ontkent en je zou het entertainment weghalen, dan wordt het hier een getto voor culturele fijnproevers, dan wordt de publieke omroep een marginaal verschijnsel. Maar als je dat allemaal wilt zal er toch iets moeten gebeuren. Het is toch waanzin dat vier of vijf vertegenwoordigers van omroepen achter elkaar naar de beurs in Cannes reizen om te proberen elkaar voor te zijn bij het kopen van Amerikaanse series of speelfilms.’
Andre van der Louw lacht triomfantelijk. Hij schuift een document over het bureaublad. Er is, blijkt uit het document, al meer samenwerking dan wordt gedacht. Van der Louw: ‘Er is nu net een persoon naar Cannes geweest, en die heeft films ingekocht voor alle omroepen. En denk aan Radio 1, het journaal. Het heeft moeite gekost, maar het is dan toch gelukt: een nieuwsprogramma. Ik geef toe, we zijn er nog niet, er moet nog van alles gebeuren. Maar we zijn op weg.’
Terug naar de politiek. Sicco Mansholt heeft, kort voor zijn dood, geklaagd over de middelmatigheid van de huidige voormannen. Vindt u ook dat we leven in een mediocratie?
Van der Louw leunt achterover in de directiestoel en zwijgt even. Dan: ‘Je moet oppassen dat je van de mensen van deze tijd iets vraagt wat je niet kunt vragen. De mensen zijn tegenwoordig veel mondiger. Ondanks alles is er toch sprake van democratisering, een verworvenheid uit de jaren zeventig. De huidige leiders worden bijna elke dag intensief ondervraagd en ter verantwoording geroepen. Het is makkelijk te roepen dat een figuur als Romme een “groot man” was; hij is zijn hele leven lang niet scherp ondervraagd. Als hij wat te vertellen had bestelde hij de Volkskrant en die schreef braaf op wat hij zei. Bedenk ook: de meeste zogenaamde grote figuren zijn pas “groot” verklaard na hun dood. De Telegraaf verzon voor Willem Drees allerlei vreemde namen. Pas na zijn dood vonden ze hem toch een staatsman. En het kan dus heel goed zijn dat Kok en Wallage later als grote politici worden afgebeeld.’
VAN DER LOUW was een van de grote figuren van Nieuw Links. Hij werd voorzitter van de Partij van de Arbeid. Daarvoor was hij perschef van de Vara en redacteur van het blad dat een grote rol speelde onder de jeugd in de jaren zeventig, namelijk Hitweek en, later, Aloha. Het ‘warme gevoel’ dat hij uitstraalt als hij over de AJC en de Partij van de Arbeid uit zijn jeugd (hij werd lid op zijn vijftiende) spreekt, blijft echter achterwege als deze twee illustere titels ter sprake komen.
Voor Van der Louw vormden de jaren zeventig zijn maatschappelijk zenit: hij was burgemeester van de stad met de grootste haven ter wereld, Rotterdam. Met achterdocht en enorme scepsis werd hij er binnengehaald in 1974; in 1981 liet de stad hem onder protest en vol echte ontroering los ten behoeve van de landspolitiek. Hij werd - ‘Andre, we hebben je nodig’ - minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk in het tweede kabinet-Van Agt. Dat duurde nog geen jaar.
JA, HIJ ZOU WEL terug willen naar het bestuursgenot van die dagen. Hij wordt echt sentimenteel als hij het heeft over de wijze waarop arbeiderswijken toen werden omgevormd tot redelijke en zelfs mooie woongebieden, waar hij nu nog met plezier doorheen kan rijden. ‘Ik kon daar ook genieten van de manier waarop je met mensen omgaat. Elkaar geen kunstjes flikken. Vriendschap. Voor mij heeft vriendschap altijd heel zwaar gewogen, misschien ben ik er wel te gevoelig over…’
Vermoed mag worden dat hij de uitdrukking ‘kunstjes flikken’ niet toevallig heeft gebruikt. Er is hem een kunstje geflikt waar hij nog steeds niet overheen is. Na Rotterdam en na het kortstondig dragen van de ministerssteek werd hij voorzitter van de Rijnmondraad. Een nieuwe toekomst leek verzekerd; minister Rietveld van Binnenlandse Zaken wilde de provincie Rijnmond en Van der Louw zou in die provincie de baas worden. Rijnmond werd afgeblazen. Van der Louw was werkloos.
Op de vraag of hem destijds een kunstje werd geflikt, antwoordt hij hard: ‘Ja, en of. Kijk, voor mijn vertrek uit Rotterdam om minister te worden was ik zelf helemaal verantwoordelijk. Of het verstandig was of niet doet nauwelijks ter zake. Maar op het verloop van de Rijnmond-affaire had ik geen enkele invloed.’
Hij komt weer terug op iets wat hij nu mist en wat er toch wel was in dat nu al weer verre verleden: de warmte in de omgang. ‘Ik kan het niet helpen, maar de symbolen blijven me ontroeren. Dat warme gevoel. De rode vlag. De strijdliederen. Kijk, ik kleef er niet zo aan dat ik zeg dat ze bepalend zijn voor het progressieve milieu. Ik denk dat jonge mensen niet meer geinspireerd worden door symbolen. Ze zitten losser in het zadel. Ze switchen makkelijk van bijvoorbeeld de PvdA naar D66 en omgekeerd.’
IETS LATER op de dag, voor de radio, in een discussie met Felix Rottenberg over de toekomst van de PvdA, zal Van der Louw het heel scherp stellen: ‘De tijd is gekomen voor radicale vernieuwing. De Partij van de Arbeid moet de poorten opengooien. De Partij van de Arbeid, zoals die nu functioneert, voldoet niet meer. Het gaat niet om een fusie van bestaande partijen. De progressieve krachten uit alle partijen moeten samenkomen. En de oude partijen moeten bereid zijn zichzelf op te heffen. En dat moet niet gebeuren over tien of vijftien jaar, dat is nu aan de orde.’
Het is, in zijn zaalachtige kamer in het omroepkwartier, of hij wat harder in de kop van zijn pijp knijpt. Hij voelt zich - in alle objectiviteit geoordeeld: hij is ook - de constant zoekende vernieuwer. Van der Louw: ‘Hier in het gebouw ben ik bijna zeker de oudste met mijn 62 jaar. Ik ben twintig jaar ouder dan de meeste mensen die hier rondlopen. En dat is natuurlijk gek. Er schort iets aan een maatschappij die zo in elkaar zit. Oud als je vijftig bent. Heel oud als je zestig bent. Een enorme verandering in de maatschappij. Maar een goede verandering?’
Even later mijmert hij over zijn bescheiden opleiding. ‘Ik heb altijd dat mulo-gevoel gehouden. Studeren was uitgesloten, toen. Af en toe vraag ik me af of we met dat mulo-diploma, met de drie, vier talen en aardrijkskunde en geschiedenis, niet beter voorbereid waren op het leven dan de generatie die na ons kwam. Maar los hiervan, het was voor mij altijd een enorme troost als ik zag hoe mensen die wel gestudeerd hadden het met elkaar oneens waren en hoe je dan toch verder kwam met je gezonde verstand dan met je academische studie.’
Heeft u heimwee naar de politiek van de jaren zeventig?
‘Je moet oppassen dat je niet te veel gaat idealiseren. De jaren zeventig, dat waren ook de jaren van het begin van de verloedering van ons sociale stelsel. Bij duizenden werden de mensen gedropt in de WAO. En wij, in de PvdA en in de vakbeweging, hebben daar hard aan meegedaan. We hebben ook afgeleerd de dingen bij de naam te noemen, we hebben verdoezeld. Als autochtonen menen te lijden onder de positieve discriminatie van allochtonen, dan is er iets fout. Als mijn zoon van vijftien het huis uit gaat omdat hij dat zo graag wil en als ik dan zie dat hij onmiddellijk een uitkering krijgt en toen hij verhuisde ook nog een uitkering van drieduizend gulden, dan is er iets helemaal fout. Dat kun je de mensen ook niet meer uitleggen.
En er is veel ander wanbegrip. Natuurlijk, in de jaren zeventig was er geld. En er was praktisch geen werkloosheid. Maar het is een misverstand te menen dat we sindsdien armer zijn geworden. Integendeel. Maar misschien is er wel een stukje minder solidariteit. En als je mensen uit andere landen en met een andere cultuur opstapelt in de allerarmste wijken, dan schep je een probleem, dan ben je heel erg fout bezig.’
Ooit heeft u gezegd eigenlijk niet in de politiek te willen. Meende u dat toen?
‘Ja. Je begint in de politiek altijd aan een ongelijke strijd. Je bent dag en nacht in touw, het eist enorm veel van je lichaam en je geest. Het is in zekere zin een opoffering. En de teleurstellingen kunnen enorm zijn. Sinds de Rijnmond-affaire heb ik er heel bewust naar gestreefd me van de politiek onafhankelijk te maken. Ik durf te zeggen dat dat me aardig is gelukt. Ik heb nooit ergens naar hoeven solliciteren, ik ben altijd gevraagd. Ik heb ook functies kunnen krijgen waardoor ik weer afhankelijk zou zijn geworden van de politiek. Ik heb dat bewust ontweken. Ik voel me er goed bij.’
Verdwenen warmte
Niet dat hij de mensen weer ‘een goedkoop soort buikgevoel’ zou willen geven, maar iets meer wereldverbeterverlangen zou de jeugd van tegenwoordig niet misstaan. Andre van der Louw over de teloorgang van de rode symbolen enr de toekomst van het idealisme.
HIJ VERHEELT het niet. Deze baan - voorzitter van de Nederlandse Omroep Stichting - is de laatste openbare functie die hij zal vervullen. Daarna geen secretaresse meer, geen auto-met-chauffeur, geen verzoek commissaris te worden van een bedrijf. Misschien wel als prive-persoon grote reizen maken en al de boeken lezen die hij had willen maar door gebrek aan tijd niet heeft kunnen lezen. Ach, en wie weet wat toch nog meer.
www.groene.nl/1995/43