Vijftien, zestien was ik en vol van veel. Een van die volheden, niet de allerbelangrijkste, betrof het verlangen goed Frans te spreken en te lezen. Frans was tenslotte de taal, zo vond ik, van beschaving, cultuur, leven. Aldus kreeg ik op een dag Le Grand Meaulnes van Alain-Fournier in handen, een van de grote modeboeken (maar dat wist ik toen nog niet) van het Frankrijk van kort na de Eerste Wereldoorlog.

Le _Grand__ Meaulnes_ vertelt een verhaal dat me tegenwoordig nogal overdreven voorkomt, van een ontmoeting tussen de hoofdpersoon en een mooie jonge vrouw op een welhaast mythische plek, van onvervuld verlangen, diepe vriendschap, dieptragisch levensgevoel, grote schoonheid. Alles is te. Maar destijds ervoer ik dat zo niet. Verre van. Hoewel mijn passieve Frans zonder twijfel onvoldoende was om de tekst volledig te doorgronden, verslond ik hem alsof mijn leven ervan afhing. Alle woorden die ik niet kende, zinsneden die ik niet begreep, verving ik door eigen verzinsels zodat het verhaal niet alleen mooier maar ook in toenemende mate van mij werd. Aldus werd Le Grand Meaulnes voor mij de verreweg mooiste liefdesroman ooit, een ervaring die zo sterk is dat ik alle overdrevenheden ervan ook nu nog met gemak vergeef en vergeet.

Yvonne de Galais, het meisje van onvervuld verlangen en, aan het eind van het boek, ongekende tragiek, werd mijn muze, mijn meisje, mijn droom. En het bijzondere was dat ik me niet lang daarna ook nog op zo’n Yvonne verliefde. Helaas voor mij was mijn Yvonne toch heel wat aardser en volwassener dan ik en wenste een relatie met toeters en bellen. Dat ging mij te ver. Ik wilde haar op het voetstuk waar Le Grand Meaulnes zijn Yvonne had, onbereikbaar, ongrijpbaar en toch aanwezig. Het zal niet verbazen dat de relatie na maanden smachten, mentaal van mijn kant, fysiek van haar kant, stukliep. Mij bleef toen voorlopig slechts de papieren Yvonne van Le Grand Meaulnes, om nooit meer te vergeten.