‘Het is nu bijna niet meer voor te stellen, maar wij werden verplicht om ons te kleden met een jasje en een dasje’, vertelt Paul Riegen. Hij begon in 1968 aan zijn heao-opleiding in Amsterdam, toen dat schooltype pas een jaar bestond. Voor docenten en studenten was toen al duidelijk dat de school, die onderwijs op hoger niveau aanbood maar toch praktijkgericht was, een stap kon zijn in de richting van de hogere regionen van de arbeidsmarkt. Met de voorbereiding daarop kon je niet vroeg genoeg beginnen. ‘Op school werd gezegd: “Je wordt opgeleid voor het bedrijfsleven, en er kan hier altijd iemand uit het bedrijfsleven binnenlopen. Daar moet je op berekend zijn.” Het waren de jaren zestig, maar als iemand bijvoorbeeld wat langer haar had, dan werd daar wel een opmerking over gemaakt. Dat was niet “des bedrijfslevens”.’

Studenten hadden geen bezwaar. ‘We hadden voor deze opleiding gekozen, en dan was het eigenlijk vanzelfsprekend om de cultuur van het bedrijfsleven uit te dragen. Waar je ook kwam, op feesten of borrels, die stropdas was altijd om.’ Veel studenten zagen de heao als een kans om een stap op de sociale ladder te zetten. Een baan in het bedrijfsleven was de inzet, maar een leidinggevende baan was misschien wel een nog groter ideaal en hoorde dankzij de heao ineens voor veel meer mensen tot de mogelijkheden.

Dat de heao er kwam, was te danken aan de invoering van de Wet op Voortgezet Onderwijs, beter bekend als de Mammoetwet. Die wet moest de mobiliteit in het onderwijs vergroten. ‘Opklimmen’ van lager naar middelbaar onderwijs, of verder naar het hoger onderwijs, was tot die tijd vrijwel onmogelijk geweest, doordat lagere diploma’s geen toegang tot hogere opleidingen gaven. Door een onderwijsstelsel in te voeren waarin alle voortgezet onderwijs (na de basisvorming en met uitzondering van de universiteit) binnen één systeem geregeld was, werd daar verandering in gebracht. Waar het handelsonderwijs tot dan toe problemen had gehad met de aansluiting op de praktijk kreeg het nu heel duidelijk een plaats toebedeeld in het beroepsonderwijs. Dat onderwijs kwam er op drie niveau’s: vakopleidingingen leao en meao, en de meer algemeen vormende heao.

Paul Riegen is ‘via wat omzwervingen’ nu zelf in deeltijd werkzaam bij de opvolger van zijn oude heao, de sector hoger economisch onderwijs (heo) aan de Hogeschool van Amsterdam. In de late jaren zestig was de heao voor hem een uitkomst. ‘Ik was geïnteresseerd in marketing, maar ik was me meer vanuit de praktijk dan vanuit de theorie aan het ontwikkelen’, vertelt hij. ‘Ik wilde niet naar de universiteit.’ Een praktijkgerichte vervolgopleiding in de economische sector was er niet, met uitzondering van particuliere opleidingen die niet voor iedereen toegankelijk waren. Riegen: ‘Nijenrode was een voor de hand liggende keuze geweest, maar daar hing een aardig prijskaartje aan. De heao was bekostigd onderwijs, dus dat was een initiatief waar ik heel gelukkig van werd. De gok van een pas bestaande opleiding ben ik gewoon aangegaan. Het was pionieren. Docenten moesten hun weg vinden in de vakken, moesten hun stijl van lesgeven nog vinden, en duidelijke eindtermen zoals we die nu kennen waren er nog niet. We zaten ook in een geweldig grote school, die toen nog maar voor een klein deel gebruikt werd.’

Bij het parkeerterrein van de faculteit economie en management (fem) van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen staat een bordje waar ‘heao’ op staat, een term die officieel al jaren niet meer wordt gebruikt. ‘Er zijn voorstellen om die bordjes te verwijderen’, vertelt Jetty Schaap, directeur van de fem. ‘Studenten hebben niet zo veel meer met de term heao, ze komen hier zelfs wel eens vragen wat dat is. Maar in het bedrijfsleven is heao echt een begrip.’ Danny Brouwer, coördinator en docent bij de opleiding management, economie en recht, vult aan: ‘Als studenten naar een stageplek gaan en daar zeggen dat ze de fem doen, dan krijgen ze een vragende blik. Als ze “heao” zeggen, is het direct duidelijk.’

Al vrij snel na de oprichting sloeg de heao aan en groeide het studentenaantal enorm. Studenten vonden gemakkelijk een baan, soms zelfs al voordat ze hun diploma behaald hadden. Maar ondanks de populariteit van de opleiding bij studenten bleek het moeilijk om goede docenten aan te trekken. Die werkten zelf namelijk liever in het bedrijfsleven dan in het onderwijs. Zo kwamen uiteindelijk veel middelbareschool­leraren op de heao voor de klas te staan, terwijl docenten die zelf uit de beroepspraktijk kwamen eigenlijk het populairst waren. Riegen: ‘Dat waren de kanjers. Zij waren voor ons een voorbeeld van hoe wij dachten dat we straks de arbeidsmarkt gingen betreden. Strak, snel, alles goed geregeld en een beetje kritisch over het onderwijs, want het gaat toch om het bedrijfsleven.’

Heao’ers werden niet alleen klaargestoomd om een beroep in de praktijk te kunnen uitoefenen, maar ook om carrière te maken. Daarom was het belangrijk om de opleiding van begin af aan goed te laten aansluiten op de beroepspraktijk en werd het bedrijfsleven betrokken bij de invulling van de toen nog drie jaar die voor de studie stonden. Daarmee moest voorkomen worden dat heao’ers later tussen de wal en het schip zouden vallen, als er vanuit het bedrijfs­leven geen behoefte aan hen zou zijn. Al in 1970, twee jaar na de oprichting van de eerste heao-scholen, bracht de Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel een boekje uit met de titel Wat kunnen wij verwachten van het h.e.a.o. ‘Het is niet voldoende dat het bedrijfsleven aan de wieg heeft gestaan en verder op een afstand afwacht wat er uit de jonge spruit zal groeien’, schrijft drs. Caron, lid van de raad van bestuur van Unilever, daarin. ‘Heao en bedrijfsleven zullen nauw samen moeten werken en zullen met elkaars behoeften en mogelijkheden mee moeten groeien.’ En dat gebeurde. Ontwikkelingen en veranderingen in maatschappij en bedrijfsleven hadden een directe invloed op de opleidingen. Toen ict een grotere rol ging spelen in het bedrijfsleven werden daar opleidingen voor opgericht. Toen in Utrecht in de jaren zeventig Hoog Catharijne gebouwd werd en Utrecht het centrum van de commerciële dienstverlening werd, bloeide ook de heao op. Toen het bedrijfsleven in diezelfde tijd vroeg om specialisten in plaats van generalisten ontstond er een wildgroei aan specialisatierichtingen aan de heao. En nog altijd is het bedrijfsleven nauw betrokken bij de invulling van het economisch onderwijs aan het hbo. Iedere opleiding heeft een eigen beroepenveld, een toezichthoudend orgaan dat de inhoud van de opleidingen volgt en zich daarover uitspreekt. En de landelijke body of knowledge, waarin voor iedere opleiding is vastgesteld welke theoretische kennis die moet bevatten, is gevalideerd door het bedrijfsleven.

In een klaslokaal aan de faculteit economie en management aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen zitten een stuk of dertig studenten in groepjes van vijf of zes achter computers. Ze maken aantekeningen en overleggen op gedempte toon met elkaar. ‘We zijn bezig met een management game’, vertelt docent Wim van de Donk terwijl hij op een computer laat zien wat de studenten aan het doen zijn. Het idee achter de management game is om kennis en vaardigheden uit verschillende vakken bij elkaar te brengen, en studenten aan te zetten om iets met die verworvenheden te doen. Als groepje vormen de studenten een bedrijf dat ze zo succesvol mogelijk moeten zien te leiden en aan het eind van het project wordt dan bekendgemaakt welke groep het best heeft gepresteerd. In de loop van de ochtend komen de eerste bedrijfs­resultaten binnen, en daar moeten passende reacties op worden bedacht.

‘In iedere fase van het proces moeten de studenten aangeven op welke manier ze ingrijpen, en motiveren waarom ze voor deze actie hebben gekozen’, licht Van de Donk toe. ‘Ze moeten dus nadenken over de juiste beslissing, maar ze moeten het ook als groep eens kunnen worden over die beslissing.’ Later wordt er in aparte lessen geëvalueerd hoe het project is verlopen, zowel inhoudelijk als wat betreft sociale vaardigheden, want ook dat laatste is een vak dat aan de fem gedoceerd wordt.

‘We zijn een bedrijf dat laptops produceert voor de internationale markt’, vertelt een jongen met een blauwe blouse en een groot glimmend horloge om zijn pols. ‘Na de eerste ronde stonden we nog op de eerste plaats, maar nu zijn we gezakt.’ Hij klikt een paar schermen weg en laat een lijst met cijfers zien. ‘Kijk’, zegt hij en hij wijst naar een getallenrij op het beeldscherm. ‘We hebben een half miljoen verlies geleden.’ Zijn vinger glijdt langs de lijst naar beneden. ‘Maar ons imago is wel omhoog gegaan.’ Ook het eigen vermogen van het bedrijf is enorm teruggelopen en hij schroeft de productie van de laptops daarom ook direct wat terug. ‘Hè?’ zegt een blonde jongen uit de groep. ‘Volgens mij moeten we de productie juist vergroten.’ Even is het stil. Dan zegt de jongen die net de aantallen veranderde: ‘Je hebt geen winst, dus waar wil je van produceren?’ Als de rest nog een beetje tegensputtert, roept hij geïrriteerd: ‘Ga nou niet ouwehoeren! Daar zit geen logica achter.’

De management game is een nieuwe vorm van onderwijs, gericht op de combinatie van alle vaardigheden die de studenten later in hun werk nodig zullen hebben. Kennis van bedrijfseconomische processen hoort daarbij, maar kritisch nadenken en duidelijk communiceren zijn minstens zo belangrijk. Buiten de fictieve situa­tie van de management game lopen de studenten ook stage en voeren ze praktijkopdrachten uit waarbij ze hun vaardigheden in de praktijk moeten brengen. Danny Brouwer, coördinator en docent bij de opleiding management, economie en recht, illustreert hoe noodzakelijk het is dat studenten goed reflecteren over hun beslissingen: ‘Ik had eens een groep studenten die marktonderzoek moest doen voor een bedrijf. Op basis van eigen onderzoek moesten de studenten het bedrijf adviseren over hoe een product het best in de markt gezet kon worden. Halverwege kwamen ze volkomen in paniek bij mij. “Er is geen behoefte aan het product. Ons onderzoek is mislukt.” Nee, zei ik. Jullie onderzoek is geweldig gelukt. Jullie hebben het bedrijf behoed voor enorme investeringen in iets waar geen behoefte aan is.’

Het zijn allemaal vaardigheden die de studenten later in hun loopbaan nodig zullen hebben, want veel van hen ambiëren een hogere of leidinggevende functie. Jetty Schaap: ‘Niet iedereen krijgt natuurlijk een leidinggevende functie, maar wij leiden wel op tot het hogere midden­kader. Studenten komen hier binnen met verschillende achtergronden, en de doelstelling van onze propedeuses is om die studenten van havo, vwo en mbo in één jaar op hetzelfde niveau te brengen. Vanuit die hoek laten we ze opstomen naar belangrijke posities in het werkveld.’ Danny Brouwer spreekt liever niet van een opstap naar een hogere klasse, maar zegt wel: ‘Ze worden opgeleid voor functies met meer dan modale salarissen.’

‘Veel studenten volgden het voorbeeld van thuis’, vertelt Paul Riegen over de eerste jaren van de heao van Amsterdam. Hoewel over handelsonderwijs in die tijd nog vaak gedacht werd in termen van ‘al doende leert men’ – handel leerde je niet in de schoolbanken maar in de praktijk – waren het toch vaak kinderen die uit een midden-en-kleinbedrijf-milieu kwamen die de heao gingen doen. ‘Ouders vonden het dan belangrijk dat ze een businessopleiding deden, om misschien later zelf in de zaak te stappen. Wij dachten: om straks een betere positie in het bedrijfsleven te kunnen vervullen, moet je opgeleid zijn.’ Tegenwoordig komt bijna de helft van de heo-studenten rechtstreeks vanaf de havo bij de opleiding, maar ook meer dan een kwart stroomt door vanuit het mbo. Volgens de cijfers van de hbo-raad heeft bovendien ruim zestig procent van alle hbo-studenten ouders die zelf géén hoger of wetenschappelijk onderwijs hebben gevolgd.

‘Het lijkt aanbevelenswaardig althans aanvankelijk de school alleen voor manlijke leerlingen open te stellen. Het zal moeilijk genoeg zijn de stijl van dit onderwijs te bepalen, zodat complicaties moeten worden vermeden.’ Bij de oprichting van de heao in Rotterdam sprak de voorzitter van de Raad van Arbeid ernstige twijfels uit over toelating van vrouwen tot de opleiding. Paul Riegen herinnert zich dat er bij de heao in Amsterdam in het tweede jaar ‘rond de honderd’ leerlingen waren, waaronder één vrouw.

‘Daar zie je de afgelopen dertig jaar een aardverschuiving in’, zegt Brouwer. De populariteit van heao-opleidingen onder meisjes begon met de toevoeging van opleidingen in de communicatiesector, maar daar is het niet bij gebleven. Wie nu om zich heen kijkt in de leslokalen van de han ziet dat de verdeling van jongens en meisjes nagenoeg gelijk is getrokken. Brouwer: ‘Je ziet een heel duidelijke trend dat steeds meer meisjes voor dit type onderwijs kiezen. Ook bij een opleiding als management, economie en recht is het de laatste jaren altijd fifty-fifty geweest.’

Schaap en Brouwer vertellen dat het huidige heo heel sterk regionaal beïnvloed is. Dat is bijvoorbeeld terug te zien in de samenstellingen van de studentenpopulatie, in het al jaren hoge percentage allochtone studenten dat varieert van 45 in Rotterdam en 43 in Amsterdam tot 25 in Arnhem-Nijmegen. Maar de geografische ligging van een hogeschool bepaalt ook voor een aanzienlijk deel de focus van de economische opleidingen. In Den Haag is met het enorme overheidsapparaat bijvoorbeeld veel aandacht voor beleidsfuncties, terwijl in Arnhem en Nijmegen de dienstverlening belangrijk is. Brouwer: ‘Het mooie aan dit soort onderwijs is dat je regionaal dus ook een heel grote maatschappelijke rol hebt. Wij zitten hier bij de grens met logistieke dienstverlening, maar in Rotterdam hebben ze de haven, in Haarlem vliegverkeer en in Venlo vrachtverkeer. Wij werken aan de kwaliteit van de mensen die het bedrijfsleven in gaan, en kunnen zo ook de kwaliteit van dat bedrijfsleven verbeteren.’

Afgezien van regionale ontwikkelingen is het ook van groot belang om aan te haken bij nationale en internationale ontwikkelingen, om de opleiding relevant en afgestudeerden gewild te houden. Na de groeiende behoeften aan hoger opgeleid kantoorpersoneel aan het begin van de vorige eeuw, aan marketingspecialisten in de jaren zestig en aan ict’ers in de jaren zeventig, moet het economisch onderwijs nu zien in te spelen op de trend van maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo). Ook met de aanhoudende globalisering in vrijwel iedere tak van het bedrijfsleven krijgt het heo te maken. Schaap: ‘Daar kun je niet omheen. We moeten met het gezicht naar buiten staan.’ Veel studenten zullen later in hun werk bijvoorbeeld te maken krijgen met internationale partners, maar er zijn ook studenten die specifiek worden opgeleid voor internationale functies, bijvoorbeeld bij international business and management studies. ‘Vergroot je wereld’ staat er in grote letters op de fem-website voor studiekiezers. Een studie in het heo is een springplank, is de boodschap. Volgens cijfers uit de hbo-monitor van 2010 heeft op het moment van afstuderen zeventig procent van de heo-studenten al een baan.

Ondanks de internationalisering blijft de fem in Arnhem teruggrijpen op de drie traditionele pijlers van de heao: bedrijfseconomisch, commercieel-economisch en economisch-juridisch. De propedeuses van de vijftien opleidingen zijn in een van deze clusters ondergebracht en worden samen met studenten van andere opleidingen gevolgd. Schaap: ‘Het bedrijfsleven vraagt om heao’ers, maar we bieden het onderwijs niet meer onder die naam aan. Er is zowel bij studenten als in het bedrijfsleven behoefte aan een overkoepelend begrip dat heao kan vervangen, en dat ook internationaal aanslaat.’ Binnenkort zal de titel bba, de internationale naam voor economie-, bedrijfskunde- en management­gerelateerde opleidingen, worden ingevoerd om alle opleidingen weer een herkenbare overkoepelende term te geven. Brouwer: ‘Inhoudelijk verandert er daarmee niks aan de opleidingen, maar je hebt dan een gemeenschappelijke noemer die alle opleidingen bindt. Vanuit marketingperspectief is de wens dat bedrijven ooit zullen zeggen: wij zoeken een bba’er.’