De simpelste ideeën zijn de beste. Men neme een kast met gordijntje, laat kinderen daarin hun verhaal of kunstje doen en men heeft Achterwerk in de kast, het mooiste tv-programma ooit. Of men neme wat handen vol juffen en mees ters, zet ze in hun klas en stelt vragen over hun beroep. Dan heeft men Voor de klas, een avondvullend mozaïek over onderwijs, waarin bijna alles de revue passeert inzake die pijler van samenleving, economie en cultuur (verdacht van roest, paal- en betonrot). Natuurlijk is het wel iets moeilijker: de vragen zijn makkelijk te bedenken maar aan wie stel je ze? Een van de vertekeningen die televisie oplevert is dat «gewone mensen» zelden te zien zijn, behalve in spelletjes. Legio het aantal documentaires dat wordt afgeblazen omdat een beoogde hoofdpersoon niet «interessant» genoeg is om het programma te dragen. Ook in het gewone zijn makers altijd op zoek naar het bijzondere – al was het maar omdat iemand die «arbeiders», «huisvrouwen» of «Turkse jongeren» representeert, over zichzelf, en daarmee over de groep, iets onder woorden moet kunnen brengen. Wat velen niet gegeven is.

Nou hebben relatief veel onderwijzenden de gave van het woord, maar helemaal representatief lijken me de acteurs in Voor de klas niet. Ik ontmoette niet mijn leraar Engels, die als laatste school en klas binnenkwam om er als eerste uit te rennen en niet de indruk wekte onze namen te kennen (wel leerden wij een enorme woordenschat). Ik ontmoette niet die collega’s uit de lerarenkamer die zich eeuwig beklaagden over wat los en vast zat, zich systematisch miskend voelden, niet gehinderd leken door liefde voor pupillen of vak en die honorering en werkdruk schandalig noemden. Of die woedend waren dat zij aan het plebs van de nieuw opgerichte havo les moesten geven (niet altijd stond hun vakkennis buiten kijf). Of die wiskunde-didactiek louter reserveerden voor de talentvollen.

Maar opsommend dreig ik zelf te vervallen in de fout van onevenredige aandacht voor het bijzondere: Voor de klas mag aan lichte vertekening in positieve zin lijden, de meesten in het onderwijs hebben hart voor kind en zaak, hoe moeilijk dat vaak ook is en hoe moeilijk hen dat ook door ministeries en onderwijskundige dwaallichten wordt gemaakt. Zo maakte Wim Schepens, die de avond redigeerde, eerder het mooie De school draait door, over een lastige Utrechtse basisschool, waarin juf en meester zich suf knokken om zo veel mogelijk uit hun kinderen te halen. Al heeft niet ieder even veel talent en kan niet ieder dat aan. Voor de klas barst van de verhalen, van zmok tot gymnasium, van succes tot mislukking, van burn-out tot allermooiste beroep, van orde tot chaos, van straattaal sprekende docent tot Hoog-Wassenaars, van Thea tot Theo (Thijssen). De zwakste stee dunkt me de dame van Iederwijs, die door liefdevol naar kinderen te kijken als eerste in de onderwijs geschiedenis heeft ontdekt dat die het liefst… spelen! En daaraan rampzalige conclusies verbindt.