Het blijft worstelen met de integratie van nieuwkomers én met het debat daarover. Nadat pvda-minister Lodewijk Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vorige week zijn voornemens op het terrein van integratie voor deze kabinetsperiode op papier had gezet, werd hij direct bedolven onder de kritiek. Een participatiecontract laten ondertekenen door nieuwkomers? Dat kan niet, dat mag niet, hoe wil de minister dat contract handhaven als een nieuwkomer het niet nakomt! Nieuwkomers onze kernwaarden laten verinnerlijken? Dat kan niet, dat mag niet, dat botst met de grondrechten zoals die van het recht op godsdienstvrijheid, Asscher koerst aan op assimilatie! Paal en perk proberen te stellen aan nieuwe instroom? Dat kan niet, dat mag niet, druist in tegen de regels binnen de Europese Unie voor het vrije verkeer van mensen!

Het is inmiddels dertien jaar geleden dat Paul Scheffer met zijn artikel over het multiculturele drama een steen in de vijver gooide. Hij hekelde de gelatenheid waarmee in Nederland werd gereageerd op het ontstaan van een etnische onderklasse. Hij wees naar de gedoogcultuur en het cultuurrelativisme als oorzaken daarvan. En riep op om grenzen te stellen en de open samenleving te verdedigen. De kritiek op hem was heftig. Partijgenoot Asscher zit op de lijn van Scheffer. Daar heeft hij goede redenen voor. Daarvoor moeten we even weg uit de wereld van de bij mond beleden idealen over vrijheid en zelfbeschikkingsrecht. Vragen die Asscher de Tweede Kamer en daarmee de samenleving in zijn Agenda Integratie onder meer voorlegt, komen voort uit de praktijk. Is het aanvaardbaar dat opvattingen over rol en positie van mannen en vrouwen, gebaseerd op een godsdienstovertuiging, uitmonden in onderdrukking en geweld? Is het acceptabel dat jongeren spijbelen van school en ouders wegkijken? Kan een samenleving het zich veroorloven als door nieuwe instroom van laaggeschoolde migranten het integratieproces telkens weer van voren af aan begint?

Als het antwoord op die vragen nee is, bedenk dan dat de oplossingen voor het geweld tegen homo’s en vrouwen, het tegengaan van spijbelen of het indammen van instroom niet vanzelf komen. Het is bij die oplossingen dat het voor veel critici begint te schuren. Dat was in het verleden zo en dat is nu weer zo. Van een politicus wordt echter verwacht dat hij handelt en het niet laat bij verhandelingen. Waarmee ik niet wil zeggen dat er geen kritiek kan zijn op Asschers voorstellen, maar dat een minister niet kan blijven hangen in theorie en dilemma’s.

Een participatiecontract is mogelijk inderdaad geen praktisch en juridisch haalbaar voorstel. Maar Asschers idee achter een dergelijk contract is om nieuwkomers te doordringen van en te verbinden aan Nederlandse kernwaarden. Van die waarden moeten ze volgens hem niet alleen kennis nemen, ze moeten deze ook verinnerlijken. Het contract zou daarbij kunnen helpen.

Ook op dat verinnerlijken krijgt Asscher kritiek. Hoe kun je iemand dwingen om waarden te verinnerlijken als die botsen met zijn religieuze opvattingen? Ik zou de wedervraag willen stellen: hoe kun je accepteren dat homo’s in elkaar worden geslagen of vrouwen worden onderdrukt?

Dat je geen geweld gebruikt tegen homo’s en dat vrouwen gelijke rechten hebben, is gebaseerd op waarden waarvan de Nederlandse samenleving aan ‘oudkomers’ ook vraagt om deze te verinnerlijken. Waarom dan niet aan nieuwkomers? Asscher vraagt niet van ze hun godsdienst op te geven, maar wil dat ze zich er terdege van bewust zijn dat de Nederlandse samenleving niet tolereert dat een man in elkaar wordt geslagen of gediscrimineerd omdat hij homo is en dat vrouwen niet worden uitgehuwelijkt of achter de voordeur worden mishandeld. Dat is wat hij van ze vraagt om te verinnerlijken. Als dat inhoudt dat er een grens zit aan de vrijheid van godsdienst, dan ligt die daar. Niet alleen voor de islam, voor elke godsdienst.

Ook bemoeienis van de overheid met de opvoeding ligt telkens weer gevoelig. Opvoeden is toch de taak van de ouders! Inderdaad. Ook dat hebben wij hier in Nederland verinnerlijkt. Het is dan ook juist daarom dat Asscher zich met de opvoeding wil bemoeien. Hij wil dat ouders, ook ouders die vanuit een ander land hierheen zijn gekomen, niet wegkijken als hun kind veelvuldig spijbelt of afglijdt naar de criminaliteit. Hij vindt het hun verantwoordelijkheid dat ze hun kinderen het besef bijbrengen dat ze iets van hun leven moeten maken. Asscher wil daarom dat ze hulp krijgen bij de opvoeding als ze die nodig hebben, desnoods gedwongen hulp. Critici zou ik ook op dit punt de wedervraag willen stellen: moet de overheid dan wegkijken?

Dan als laatste nog de kritiek op Asschers voorstel om te onderzoeken of in EU-verband een restrictiever migratiebeleid mogelijk is. Die kritiek komt voort uit iets wat wij verinnerlijkt lijken te hebben: dat Brusselse wetten en regels zonder ons tot stand zijn gekomen en niet te veranderen zouden zijn. Asscher constateert dat meerdere Europese landen gebukt gaan onder wat hij noemt de onbedoelde neveneffecten van de arbeidsmigratie. Hij wil daarvoor een Europese oplossing zoeken. De wedervraag van mijn kant aan zijn critici moge duidelijk zijn.

Door de kritiek blijft een andere vraag die Asscher de samenleving ook stelt onderbelicht. Is het acceptabel dat migrantenjongeren harder door de crisis worden getroffen en vaker werkloos zijn dan hun autochtone leeftijds­genoten? Asscher geeft zijn antwoord door onder meer discriminatie op de arbeidsmarkt te willen bestrijden, schooluitval aan te pakken en jongeren te helpen bij hun beroepskeuze zodat ze uit een breder arsenaal kunnen kiezen en ook beter weten welke beroepen toekomstperspectief bieden. Is dat voldoende? Moet er harder aan worden getrokken? Daarover moet de discussie veel meer gaan.