Hendrickje Spoor houdt van klassieke gegevens in een klassieke setting. Een beeldhouwster, een oud landgoed, een man verstoort de rust, er zijn verwikkelingen van bijna mythische aard, dan komt het onafwendbare einde. De eerste twee zinnen gaan als volgt: «In de zomer had de tuin van Oude Stein door de weelderige plantengroei een bijna subtropisch aanzien, maar zodra de bladeren van de bomen vielen werd het landgoed grauw en grimmig. De priëlen werden een dorre woestenij van staketsels en takken met het zeventiende-eeuwse huis als strenge blokkendoos in het midden.»

Een klassiek begin met een klassieke Natureingang, die het «eeuwige verband» tussen mens en natuur pregnant formuleert. Natuurlijk is in deze zinnen, zoals dat hoort in de stijl van een sentimentele Bildungsroman, direct het hele verloop van het verhaal geformuleerd: dit wordt een geschiedenis over bloei en daarna het onvermijdelijke verval. Over de strijd tussen alles opofferende, strenge inzet en losbolligheid. Over liefde en dan verwelking, misverstanden, grimmig verval. Het verhaal over Julia en Marius, twee klassiek gemunte namen, vooral over Julia. Een verhaal over misverstanden en ondergang.

Spoor gebruikt in haar roman het jargon van de kioskroman, waarbij het de vraag is of ze dit jargon en deze stijl kiest omdat het haar goed uitkomt of dat deze stijl haar keer op keer overkomt, zoals verliefdheid je plotseling, maar toch altijd op dezelfde manier, kan overkomen. Het is het jargon van een sprookje waarin een jonge adellijke vrouw in een ten dode opgeschreven kasteel woont, zich kunstenaar denkt (en doet), zich grondeloos verliest in een eigen kunstwerk en zich, misschien ter zelfbescherming, misschien uit pure lust, een minnaar kiest die op geen enkele manier greep heeft op deze tijdelijk uit de as herrezen raadselgodin.

De auteur deinst absoluut niet terug voor uitgesleten taal en afgekloven beelden. Zie in de eerste zin de «weelderige plantengroei» en het vallen van de bladeren, maar ook verderop barst het werkelijk van deze stijl. Laat hier geen misverstand over bestaan: dit boek is een ware uitbarsting van een veel beproefde stijl. Gemunte woorden: «onheilspellend», «overmand», «veinzen», «wanhoop», «een wake van de liefde», «generaties familiegeheimen», «oude liefde», «liefje». Gemunte zinnen: «Hij trok haar in zijn armen en drukte een kus op haar voorhoofd.»

Gesproken teksten krijgen bij haar vaak een duidelijke regieaanwijzing mee, zodat lezers zich niet hoeven te vergissen. Het hoort bij deze stijl die ons volgens duidelijke wetten in dromen wil doen geloven. «‹Je werkt te hard›, zei Papa verbeten.» Liefdesrelaties zijn bij deze stijl invuloefeningen waarbinnen het actuele bijna geheel verdwenen is: «De avond en nacht brachten ze in tijdloosheid door. Wakkerende kaarsen in een lege ruimte. De betonnen vloer bezaaid met kledingstukken. Een intimiteit zo natuurlijk dat je niet meer weet waar je eigen lichaam ophoudt.» Wie dromen wil, zoals ik, heeft aan een half woord genoeg.

Spoors boek voldoet haarscherp aan de rituelen van dit genre en deze stijl die teruggaan op oude schrijfrituelen waarin het verhevene, het religieuze en het droomachtige voorop stonden. Niet het actuele maar het dromerige en het afwerende. Maar opvallend is dat Spoor in haar boek langzamerhand van de rituelen van dit genre begint af te wijken. Gebruikelijk is dat in deze verhaalwereld alles wordt gedacht en gezien vanuit het hoofdpersonage en zo gaat het in het begin ook, maar vanaf pagina 130 verplicht de schrijfster ons mee te gaan voelen en denken met de overduidelijke nitwit Marius, die zich onder valse voorwendselen aan Julia heeft opgedrongen. Het banale komt hiermee de roman binnen, de wereld van tennisbanen en projectontwikkelaars, van foute artsen en kleinzielige rancuneuze ventjes. Spoor weet dat ze hiermee het genre doorbreekt en als je er nog eens wat langer over gaat peinzen en nog eens terugleest wat je al gelezen hebt, zie je dat het actuele en banale al veel eerder haar roman is binnengeschreven. Zie bijvoorbeeld de betonnen vloer in de idyllische liefdesscène die ik hierboven citeerde. De actuele wereld kwam Spoors roman op kousenvoeten binnen. Je zou kunnen zeggen dat de beeldhouwster Julia, die in uiterlijk, taalgebruik en ideeënwereld naadloos voldoet aan in dit genre gebruikelijke typeringen, langzamerhand opgevreten wordt door een andere wereld, niet alleen die van onbenul Marius, maar ook die van de moderne wereld van abjecte tennisbanen en hun verschrikkelijke omgevingen.

Dit boek verlangt ernaar een oude stijl in stand te blijven houden: die van het sprookje en van de kioskroman. Spoor gelooft werkelijk en met alle macht in deze stijl die ze aantrekt als een handschoen, die haar keer op keer opzoekt, zoals een oude vriendin steeds op bezoek blijft komen, je weet dat je bent uitgesproken maar je kunt — en je wilt — haar niet de deur uit zetten. Ze beheerst deze stijl, ze laat hem zich tegen het einde van haar roman doelbewust steeds verder ontglippen. Maar in de steek laten, dat zal ze hem nooit en te nimmer.