Op literaire avonden kun je overal schrijvers over hun werk horen praten (‘ik wist op mijn vierde al dat ik schrijver zou worden’) en Coen Verbraak interviewde voor zijn tv-programma Kijken in de ziel een stel schrijvers (‘heb je altijd een pen bij je?’). Die interviews en gesprekken worden vervolgens door literaire wetenschappers nagevlooid op statements over de positionering van schrijvers in de ‘literaire markt’. Over romans, de traditie ervan, de stijl of interpretatie gaat het niet meer. Wel of ze succes hebben (‘aanzien verwerven’) en hoe je dat kunt bereiken.
Pauline Slot schreef er een bijzonder leuke roman over, al is ‘leuk’ misschien niet het juiste woord. Doortrapt is beter. Vals is nog beter. En ook tragisch. De constructie ervan is ijzersterk, maar als ik daar iets over zeg, verraad ik te veel, ga het zelf maar lezen. Ze neemt ons mee naar een schrijfcursus op een Grieks eiland waar beginnende schrijvers les krijgen van schrijfster Selma Hoogstins (zij vertelt het verhaal). Zij heeft al een heel stel boeken gepubliceerd, waarvan vooral het eerste succes had. Boeken met titels als Het laatste blauw, Het tweekamerhart en Zeven dagen in het Van Gogh Museum. Wat een titels! Ik schoot ervan in de lach, het is duidelijk dat Slot hier ook haar eigen romantitels eens flink op de hak neemt (bijvoorbeeld Blauwbaard (2000) en En het vergeten zo lang (2010)). Juist dit geeft deze roman de nodige kracht: Slot heeft het niet alleen over de anderen, de slechtere schrijvers, de beginners of de opscheppers, maar ook over zichzelf. Wat drijft schrijvers precies? En hoe denk ik, Pauline Slot, er zelf over? Ze maakte er satire van, maar wel satire met een tragische bijsmaak.

We ontmoeten in dat paradijselijke schrijvershuis op het Griekse eiland allerlei beginnende schrijvers, zoals je die bij dit soort cursussen tegenkomt. De dromers van succes, de in zichzelf gekeerden, de niet-willen-luisteren-schrijvers en de zelfmedelijdende wanhopigen. Slot zet allerlei dwaze ideeën en lulkoek over schrijven die bij de cursisten bon ton zijn in kleine terzijdes voortdurend op de tocht. Af en toe denk je dat de clichés rond zo’n schrijfcursus met al die mooie Griekse uitzichten en halfgare figuren en al dat getut en gedoe de spuigaten uit lopen, maar dan zet Slot er een mooie uitsmijter bij. ‘We zetten er lage stoelen neer, en tafels met hapjes en dips erop. Dat zorgde voor een ontspannen sfeer, en als een bijdrage niet boeide, was er altijd nog de zonsondergang.’
Bekende Nederlanders die zo nodig een roman willen schrijven krijgen het regelmatig voor hun kiezen. ‘Schrijver leek zelfs het reserveberoep te zijn voor mensen die al bekend waren van iets anders. Zoals je ook altijd nog dagvoorzitter of Amerika-kenner kon worden.’ Slots heldin is overigens opvallend aardig over haar cursisten, ze zegt hardop nooit iets vals tegen hen, maar in haar gedachtewereld wemelt het van cynische statements over schrijvers en schrijverschap. Bij een leessessie van een cursist denkt ze bijvoorbeeld: ‘Bij de eerste ontmoeting en de eerste vrijpartij, al op pagina 2, wilde ik roepen dat dit nergens toe kon leiden. Het was poppenkastproza. Achter je. Achter je.’
Mooie term: poppenkastproza! Maar dat zegt ze niet tegen de cursiste. Ze laat haar gasten er voortdurend op los fantaseren over een ‘latere succesvolle schrijfcarrière’. Ze beseft heel goed dat het verlangen om schrijver te worden de hoofdmotor is van dit soort cursussen. Ze weet uiteraard ook dat je met verlangen alleen geen behoorlijk boek schrijft, maar ze houdt dit voor zich. Want ze verdient geld aan dat verlangen en dus zijn haar cynisme en misprijzen steeds ook tegen zichzelf gericht. Dit geeft deze roman een mooie dubbelzinnige lading. De satire wordt tragisch.
Alles komt op scherp te staan wanneer de beroemde literaire-thrillerschrijfster Esther Noordvlucht ook een weekje op cursus komt. Ze wil in alle rust aan een nieuwe roman werken. Ze is zelfverzekerd, maar toch ook bescheiden en verrassend aardig. Wel zegt ze de raarste dingen over schrijven, bijvoorbeeld dat een verhaal de schrijver opzoekt, hij of zij kan er zelf niks aan doen. Kortom, ze is een mengeling van Saskia Noort, Esther Verhoef en andere thrillerauteurs die dit soort bizarre ideeën in de pers of op de televisie plegen te ventileren. De cursisten bewonderen haar uiteraard grenzeloos en hopen van haar beslissende aanwijzingen te krijgen voor hun eigen werk. Ineens willen ze ook thrillers schrijven. Jaloezie en rancune slaan uiteraard toe bij de cynische cursusleidster: ‘En intussen zat Esther hier mijn geschonden paradijs te plunderen, mijn leven kort en klein te slaan met haar staccato zinnen.’
Maar gelukkig ontpopt deze roman zich niet tot een echte afrekening met succesvolle thrillerauteurs. Dat zou te makkelijk zijn, daarvoor is Pauline Slot een te goede schrijver en haar heldin een te interessant figuur. Dit is een geslaagde, indringende roman, die uitstijgt boven platte satire. Slot maakte van die Esther Noordvlucht geen armoedige karikatuur van een succesvolle schrijfster, waarom zou ze ook. Het begint erop te lijken dat ze begrip voor haar krijgt. Ondanks al dat gezwets over schrijfkunst.
Beeld: Pauline Slot. Satire met een tragische bijsmaak ( Singel Uitgeverijen)