‘Ik verveel me’, antwoordde de vriendin. Ze is een van de weinige mensen die ik ken die zulke dingen onomwonden en zonder enige blijk van frustratie kan zeggen. Ze verveelde zich en dat was prima, er hoefde verder niets aan te worden gedaan.
Verveling kent geloof ik vele gedaanten, al is dat misschien een definitiekwestie. Als mijn vriendin zegt dat ze zich verveelt weet ik dat ze bedoelt dat ze niet zo veel aan het doen is. Ze kijkt uit het raam naar de bomen tegenover haar huis, ze drukt langzaam de koffie naar beneden met het filter van haar cafetière, loopt in cirkels door haar woonkamer. Ze omschrijft die verveling als een massief stenen wiel waar ze tegenaan duwt zonder dat het ooit in beweging lijkt te komen. Totdat ze stopt met duwen, en het ding als vanzelf aan het rollen gaat.
‘You have to sit around so much doing nothing, really doing nothing’, schreef Gertrude Stein over wat het betekent om een genie te zijn. Susan Sontag noteerde in haar dagboek: ‘Function of boredom. Good + Bad.’ Ze merkte op dat verveling vooral te maken heeft met een vastgeroeste manier van kijken: als we door iets – kunst, bijvoorbeeld – verveeld raken, moeten we ons misschien afvragen of we er wel met het juiste ‘aandachtsvenster’ naar kijken.
Iedereen die wel eens kind of tiener is geweest weet dat zo’n wisseling van aandachtsvenster absoluut noodzakelijk is om de wanhopige landerigheid van een jeugd vol oeverloze tijd in beperkte ruimtes enigszins te kunnen doorstaan. Emma Cline omschrijft dit soort verveling subliem (en bijna tot vervelens toe) in haar roman De meisjes, waarin de veertienjarige Evie tijdens de bloedhete zomer van 1969 bored out of her mind is in haar Californische geboortestadje Petaluma: ‘Je bracht onvoorstelbaar veel tijd thuis door, en misschien moest je ook niet meer wensen: dat gevoel van oneindige omsluiting, als het zoeken naar het begin van een rolletje plakband maar het nooit vinden. Er waren geen naden, geen onderbrekingen – alleen maar de bekende grootheden van je leven die zo met je versmolten waren dat je ze niet eens meer kon herkennen.’
De verveling van mijn vriendin, en die van Stein en Sontag, is wat ik luxeverveling zou willen noemen. Het is een type verveling dat ik de laatste tijd regelmatig gepropageerd zie in allerlei kranten en tijdschriften: de nuttige verveling. De strekking van zulke artikelen is meestal dat we in deze tijd van internet, smartphones en Pokémon Go niet meer in staat zijn ons te vervelen, en dat terwijl verveling zoveel goeds kan opleveren. Je kunt je afvragen of die smartphones zelf niet de definitie van verveling zijn geworden – al die kleine afleidingen zwevend als engelenkopjes in een uitgestrekt limbo van de geest – maar bij luxeverveling gaat het om het werkelijk ervaren van een leegte, een uitgestrektheid die is losgekoppeld van iedere prikkeling en verplichting. Een type verveling dat, paradoxaal genoeg, een bepaald soort discipline van de verveler eist.
Bij luxeverveling gaat het om de mogelijkheid van een andere plek dan die van de verveeldheid. Die andere plek moet een lange tijd onzichtbaar, misschien zelfs ondenkbaar zijn, maar uiteindelijk moet in dat uitgestrekte landschap een gaatje te perforeren zijn om doorheen te glippen. Daar, aan de overkant van de verveling, gloren de tomeloze creatieve energie, de originele gedachten, de ingevingen. Vanaf de overkant kun je zeggen: de verveling is ergens goed voor geweest, al die schijnbaar inefficiënt bestede tijd was nodig om hier te raken. Lou Reed en John Cale vatten het goed samen toen ze zongen over Andy Warhols jeugd onder de rook van Pittsburgh: ‘When you’re growing up in a small town/ you know you’ll grow down in a small town/ there is only one good use for a small town// You hate it and you’ll know you have to leave.’
Maar lang niet iedere verveelde kent zo’n glorieuze ontsnappingsclausule – de wereld wordt niet uitsluitend bevolkt door creatieve genieën, en de meeste vormen van verveling zijn veel minder decadent van aard. Een aandachtsvenster kan ook hopeloos verruimen of vernauwen, zodat iedere vorm van ontsnapping geoorloofd lijkt. Dat gebeurt met Emma Cline’s Evie, wanneer ze het verbruit bij haar enige vriendin en haar existentiële verveling vervolmaakt ziet. Om eruit te breken sluit ze zich aan bij een groezelige groep meisjes die rond een charismatische, en naar blijkt moorddadige, sekteleider zoemt. Evie’s stuurloze verlangen om naar iets, naar wat dan ook, te verlangen zorgt voor een steeds groter wordend gebrek aan empathie en morele grenzen, net zo lang tot extreem geweld niet meer dan normaal lijkt.
Ja, verveling kan en moet soms misschien gekoesterd worden. Maar laten we niet vergeten dat het verlangen naar verveling zelf een luxe is.