
Hangt er nog wel eens een touwtje uit brievenbussen waarmee je de deur open kunt trekken? Bij mij in de buurt niet. Monika Sauwer verplaatste me dus in één keer naar een dichtbij verleden.
Overigens is niet alleen dat ‘klepperen’ kenmerkend voor de precisie van deze reconstructie van het verleden, ook dat wachten. Wies wacht. Dat doet ze thuis, bij de ouders van haar vriend, in een kamer in Amsterdam. Overal wacht ze, tot ze verlost is van haar ouders, familie, tantes, ooms en ‘zichzelf’ kan zijn, wat dat ook moge wezen. En tot ze Simon eindelijk voor zichzelf heeft. Niet dat ze niks onderneemt, Wies maakt lange en fraai beschreven fietstochten om toch bij haar geliefde te kunnen zijn.
Sauwer beschrijft dit alles adembenemend precies. Ze was niet van plan van een afstandje het bestaan van een opgroeiende vrouw in een artsengezin vanaf november 1945 tot juli 1946 te beschrijven. Ze duikt er middenin, zie de eerste zin. En dus krijgen we steeds beelden voorgeschoteld van het ‘gewone’ leven dat zich op het einde van de oorlog in een mengeling van verveling, honger en angstig afwachten voortsleept. Waarbij overigens de gezellige avondjes gewoon doorgaan. Prachtig zijn de scènes van een damesclub die begeleid door het pianospel van de eenzame maar niet geheel ongelukkige Wies Duitse, Engelse en Franse liedjes zingt. De dames weten niet precies wat de af en toe dubbelzinnige teksten betekenen, en dus geeft Wies uitleg. ‘“Se cueille”, betekent “wordt geplukt”, zei Wies met haar uitlegstem. “Jonge meisjes, maak goed gebruik van de tijd. Het viooltje wordt in de lente geplukt.”’
Fraai zijn ook de zorgelijke en jaloerse bespiegelingen van Wies over haar ‘concurrente’ Madelon die het gedaan heeft met Simon, en die ze tevergeefs niet al te hard af wil vallen. ‘Bij een schoonheidswedstrijd in de modeltekenklas met de schilderstudenten erbij hadden de jongens Bé de prijs voor de mooiste benen toegekend, en Madelon die voor de mooiste borsten. Wies mocht het doen met een eervolle vermelding voor haar ogen. (…) Mooie ogen. Ze had liever een compliment gehad voor een aardser onderdeel. Je hebt mooie ogen, dat kon een vrouw ook tegen je zeggen.’
Geestig allemaal, tegelijk ook van een peilloze melancholie waar Sauwer zich goed bij thuis voelt. Er hangt bovendien af en toe een mooie Joop ter Heul-sfeer in dit boek, wat mij er geweldig voor innam. Jonge-vrouwen-verlangen en -verdriet, ooit door Cissy van Marxveldt onnavolgbaar vertolkt, duiken steeds op. ‘“Wat ben je toch altijd eigenwijs!” riep ze hem tegemoet. “Hoe dat zo?” vroeg hij niets vermoedend.’ Maar Sauwer geeft er haar eigen, veel donkerder en zwartgalliger draai aan, al houdt ze zich jammer genoeg wel wat in. In haar eerdere werk grossierde ze in cynisch-vrolijke, soms sardonische beschrijvingen van de avonturen van enigszins verwilderde, vaak alcoholverslaafde en op de rand van verloedering verkerende vrouwen. Het verhaal Koude Kermis uit de gelijknamige bundel uit 1983 begint bijvoorbeeld met de volgende, wat mij betreft klassieke zin: ‘Hij naaide haar haastig met een halve blik op zijn voortrazende horloge.’ En verderop staat dan, ook klassiek: ‘Toen ze nog bij haar ouders woonde was het slechts één doortastend vriendje gelukt haar bh los te worstelen. Haar hart was toen uit haar ribben vandaan gebonkt. Nu droeg ze al lang geen bh meer. Ook dat scheelde tijd.’ Ach, dit is nog eens verlangend schrijven, let op die zin met dat bonkende hart.
In dit boek kom je dit soort scènes niet tegen, al ruimt de schrijfster af en toe plaats in voor zeer wrange scènes, bijvoorbeeld die waarin de zwangere Wies zich in de trein zit te verbijten met een forse blaasontsteking. Maar het lachen vergaat je dan. Misschien heeft het ermee te maken dat de schrijfster, het staat op de achterflap, haar eigen moeder heeft willen portretteren. Al te forse grappen en ironie of cynisme pasten wie weet allemaal niet en ik heb daar wel begrip voor. Je kunt effecten van melancholie en verlangen natuurlijk ook met andere middelen dan verloedering, drank en seks op lezers in laten werken. Al hoop ik wel binnenkort op nieuw, verwoestend en dwars Sauwer-werk over haar eigen jeugd.
Gelukkig staat nog steeds een peilloos verlangen hoog in het vaandel van deze uiterst gevoelige en sentimentele schrijfster, al weet ze dat laatste met veel kunstgrepen aan het oog te onttrekken. Neem bijvoorbeeld de ontmaagding van Wies. ‘Het deed pijn, maar Wies beet zich op haar lippen om niet te huilen. Ze wilde zo graag dat het mooi zou zijn. De huid van zijn rug voelde stroef aan, maar plichtsgetrouw bleef ze hem strelen. (…) Ik kan er niks van, dacht ze terwijl ze zich even later stond te wassen bij het fonteintje in de wc.’ Absoluut topwerk.
Bij Sauwer hoef je niet te rekenen op oorlogskrachtpatserij. Het verzet is iets van heel ver weg. Er is in het milieu van Wies wel verdriet over mannen die in Duitsland moeten werken, maar over de jodenvervolging valt pas een zinnetje op pagina 178, wanneer de oorlog al achter de rug is. Die speelde in haar ouderlijk huis, zoals destijds in zoveel gezinnen, geen enkele rol. Juist dit verzwijgen is veelzeggend, hier toont Sauwer weer haar bijzonder zwartgallige blik op de wereld. Ze wilde de kleinburgerlijke wereld van haar moeder laten zien, het banale ervan, het egocentrische, maar toch ook het verlangende en onrustige van de in de grond lieve en onzekere vrouw die haar moeder was.

Monika Sauwer, Een liefde in 1945. Uitgegeven in eigen beheer, Avanti, 223 blz., te bestellen via yolnus@xs4all.nl, € 18,50
Beeld: Monika Sauwer met haar moeder (Privécollectie)