
Ik ken het Nationaal Monument Slavernijverleden, gemaakt door de Surinaamse kunstenaar Erwin de Vries in het Amsterdamse Oosterpark. Vaak bekeken. Het hoort bij de stad… Maar het staat er pas sinds 2002 en kan nu al terugzien op een roemrucht verleden.
Bij de opening, op 1 juli van 2002, waren toen nog koningin Beatrix, politici en genodigden aanwezig; maar het merendeel van de Surinamers en Antillianen die waren gekomen om de afschaffing van de slavernij te herdenken en de vrijheid te vieren – hun vrijheid – stond samengepakt achter hekken, bespannen met zwart plastic. Zij zagen niets. Hun monument, dat eindelijk erkenning verbeeldde van de slavernij, die officieel op 1 juli 1863 werd afgeschaft, maar officieus nog tien jaar langer de dagelijkse praktijk zou blijven. Want toen pas kregen de slavenhouders driehonderd gulden schadevergoeding voor elke vrijgelaten slaaf.
Een krappe anderhalve eeuw later, in 2002, stonden de nakomelingen van die slaven op een kluitje alles te missen van dit belangrijke moment, in het multiculturele Amsterdam dat de stad toen al was. Daar kwam grote herrie van.
Ik bekijk het monumentale werk van De Vries nog eens goed – de beeldhouwer en schilder overleed in februari dit jaar. Twaalf meter lang is het, vier meter hoog. We zien een groepje geketende mensen, daarna figuren die door een muur heen breken en dan een meer dan levensgrote creoolse vrouwenfiguur, die zich uitrekt, borsten vooruit; ze lijkt een duik te nemen in de vrijheid, in de lucht, zoals vogels doen.
Het is een paar dagen voor Keti Koti, ‘het verbreken van de ketenen’, zoals de Surinamers de vrijheidsstrijd die het einde van de slavernij markeert plastisch beschrijven. Het is hier nu rustig, wat verveelde blikken, kinderen die onder de figuren door rennen: het monument staat daar monumentaal en onveranderlijk te wezen, alsof het er altijd heeft gestaan. Maar op 1 juli zelf zal het park leven.
Ook op 1 juli 2005 was het hommeles. Rita Verdonk, toen minister van Vreemdelingenzaken en Integratie, had zich opgeworpen om hier, namens het kabinet, het woord te voeren. Dat was de verkeerde vrouw, met de verkeerde reputatie, op de verkeerde plek. Verdonks toespraak werd ‘weggetrommeld’, overstemd door geschreeuw en gefluit en uiteindelijk maakte de minister zich uit de voeten. In 2007 richtte ze zoals bekend de partij Trots op Nederland op, waarbij ze fijntjes opmerkte dat ‘al die slavernijmonumenten dienden om ons (sic) slecht af te schilderen’.
Zo’n kort bestaan, dit beeld, en nu al zo’n beladen geschiedenis.
Naast mij Iskra Vuksic, verbonden aan de Gerrit Rietveldacademie in Amsterdam en de bedenkster van de Oost-route, die zij ontwierp voor Pay Attention Please! en die wij nu samen volgen. Of beter gezegd: ik volg Vuksic, want zij heeft Amsterdam-Oost onder de loep genomen, om te bestuderen hoezeer dit stadsdeel is getekend en gevormd door de Nederlandse geschiedenis – inclusief de koloniale geschiedenis, slavenhandel en slavernij.
Het beeld van De Vries is een pronte erkenning: van de koloniale geschiedenis en die van de slavernij die Nederland zo lang in de coulissen kon plaatsen, in de koloniën, waar in de West slavenmarkten werden gehouden, maar waarbij het eigen Nederlandse grondgebied zo goed als onbezoedeld oogde.
Dat dit slavernijbeeld in Amsterdam staat – en niet in Willemstad of Paramaribo – betekent dat etalage en magazijn, showroom en werkplaats eindelijk met elkaar verbonden zijn. Het ene kon niet bestaan zonder het verzwegen andere.
Vuksic spreekt in de inleiding bij haar Oost-route hoe ‘een lang en zwaar verleden van exploitatie achteloos verweven is geraakt met onze straten en pleinen.’ Oost kent de Transvaalbuurt, waar de oude Afrikaner helden worden geëerd, die hun Boerenrepublieken tegen de Engelsen verdedigden, en dan is er nog de Indische buurt, geworteld in het koloniale verleden.
Wat doe je met een geschiedenis die niet ‘één zwarte bladzijde’ kent, zoals wel vergoelijkend wordt opgemerkt? Hoe doordrongen is de openbare ruimte in de hoofdstad van wat ooit het imperiale ‘Koninkrijk der Nederlanden’ was? Vuksic vraagt zich af: ‘Vergeten we de geschiedenis wanneer we haar constante aanwezigheid in onze openbare ruimte weigeren? Herinneren we ons genoeg wanneer we haar laten staan?’
Vier dagen later sta ik weer in het Oosterpark, zonder Vuksic, en het is een verschil van dag en nacht. Het is 1 juli, Keti Koti, de officiële toespraken zijn net gehouden, de minister heeft wel over ‘berouw’ en ‘spijt’, maar niet over ‘excuses’ gesproken en nu de kransen zijn gelegd zindert het park van picknickende Amsterdammers. Surinaamse dames met overdonderende koto’s en een angisa op het hoofd schrijden als koninginnen voorbij en het park, dat heel gekleurd Amsterdam lijkt te herbergen, gonst van de opwinding.
Ik kijk nog eens naar het beeld van De Vries: iets van de trots en de stralende aanwezigheid van de zwarte en bruine passanten hier heeft de kunstenaar weten te treffen in de blik van de vrouw die zich bevrijd uitrekt. Je kan het een te grote letterlijkheid verwijten, of zelfs pathetiek. Het is zo’n monument waarvan je zegt: dát het er staat is nog belangrijker dan wat er staat. Maar het beeld leeft op van gedruis, er hoort veel leven omheen.
Ik heb afgesproken met Vuksic voor de ingang van de Hortus Botanicus; zij vertelt dat de Hortus officieel werd opgericht in 1682, door voc-bewindvoerder en burgemeester Johan Huydecoper. Het doel: exotische gewassen op deze Nederlandse bodem tot bloei brengen, met behulp van de nieuwste technieken (kassen, irrigatie, etcetera). Vooral de ananas sprak tot de verbeelding.
In diezelfde tijd maakte wetenschapper en botanicus Agnes Block naam. Ze schreef in de zeventiende eeuw: ‘Kunst en arbeid vermogen waar de natuur in gebrek blijft.’ Het had het motto kunnen zijn voor de hele zeventiende eeuw toen Nederland een wereldrijk beheerde en het Block inderdaad lukte die moeilijke tropische vrucht, de ananas, te laten bloeien in Amsterdam.
Pas nu ik de jaartallen hoor en weer denk aan de obsessie met vreemde planten en fauna die door de mensenhand getemd moesten worden, waar dan ook ter wereld, zie ik de connectie met Van Riebeeck en het grote verversingsstation dat hij in 1652 stichtte aan de Kaap. Nooit eerder in al die jaren, ook niet tijdens bezoeken aan Zuid-Afrika, zag ik hoe Van Riebeecks voorbeeld dertig jaar later werd herhaald op eigen bodem. Het is niet zo dat die prachtige Hortus ineens haar onschuld verliest – kunnen planten schuld dragen? – maar het hele beheersingsproject komt in een wijder perspectief te staan.
Iskra Vuksic is 29 jaar, geboren in Kroatië, en kwam op jonge leeftijd naar Nederland. Zij vindt dit alles zelf nauwelijks van belang, maar ik verbaas me over de gretigheid waarmee ze deze Amsterdamse geschiedenis te lijf gaat, vol koffieplanten, plantages en scheepswerven waar de slavenschepen werden gebouwd.
Ik bedoel: Kroatië heeft nooit koloniën gehad, toch? Nee, nee.
Zij werd nog geboren in de Socialistische Federale Republiek Joegoslavië, die in 1992 ophield te bestaan. Eenmaal in Nederland hoorde ze van de zogenoemde Balkanoorlogen, die ze al jong besprak met haar ouders in het Servo-Kroatisch – een taal die hardhandig werd gescheiden in het Servisch en het Kroatisch.
Als ze nu naar Kroatië gaat, gebruikt ze woorden die door die taalstrijd in de ban zijn gedaan. Maar al die aandacht voor haar persoon is niet zo van belang.
Nou, als je het idee hebt dat de geschiedenis je zo dicht op de hielen zit? Dat alles wat gewoon was in een paar jaar tijd volkomen veranderd kan zijn en de vanzelfsprekendheden zijn verdwenen?
Ik lees voor uit haar eigen inleiding: ‘Hoewel het nog maar kort geleden is, lijkt het koloniale tijdperk te zijn weggezakt uit het collectieve geheugen.’
Gebeurde dat met dezelfde rotvaart waarmee de Republiek Joegoslavië ophield te bestaan? Alsof het er nooit geweest is. De geschiedenis die je zelf nog hebt geleefd?
Ze doet er voorbeeldig het zwijgen toe, want ze wil niet te veel ‘agency’ claimen als ‘witte Kroatische vrouw’.

We fietsen rap door naar het Tropenmuseum, ooit gesticht in 1864 als Koloniaal Museum: de schatkamer van alles wat van ver kwam en nu hier kon worden tentoongesteld. Het begon weer te blaken aan het einde van de negentiende eeuw in Amsterdam; de zeventiende eeuw was definitief voorbij, maar het werd weer tijd voor grote werken. Het Tropenmuseum als gebouw staat daar in al zijn koloniale grandeur te pronken. Maar dat is de buitenkant.
Nu lees ik op de website: ‘Het Tropenmuseum is een museum over mensen.’ Het maakt inmiddels deel uit van ‘het Nationaal Museum van Wereldculturen’. Daar zijn veel verlegenheidswoorden aan te pas gekomen, en terecht: maar tot mijn verbazing – altijd over heen gekeken – troont midden boven de hoofdingang het portret van Jan Pieterszoon Coen, de zeventiende-eeuwer en voc’er, die in de negentiende eeuw weer als typisch Hollandse held werd afgestoft.
Nu wordt hij vooral herinnerd als onbehouwen kolonisator en als de man die op de Banda-eilanden een massamoord aanrichtte om het Nederlands monopolie op nootmuskaat veilig te stellen.
Hoe aanstootgevend is zo’n portret voor een museum waarin tegenwoordig tentoonstellingen te zien zijn als Afrofuturism en Heden van het slavernijverleden?
Moet de afbeelding verdwijnen, moet er een tekst aan worden toegevoegd?
Vuksic is al lang blij dat we de ongerijmdheden opmerken. Dat er discussie is.
En dat ook Amsterdammers die dagelijks van de stad gebruik maken de weerhaken erkennen die aan de geschiedenis vast zitten.
Vuksic: ‘In het debat is er de spanning tussen herinneren en vergeten, tussen verheerlijken en afwijzen.’ Ze zal me nu een voorbeeld laten zien van een plein in Oost, waar een aantal historische feiten hardhandig op elkaar botsen.
We staan in de Transvaalbuurt, het Krugerplein. Paul Kruger (1825-1904), de voorman van de Boeren, die de vijfde president van de Zuid-Afrikaanse Republiek zou worden, maar het uiteindelijk verloor van de Britten. Na die nederlaag trok Kruger zich terug in Europa en werd hij in Nederland een held die de Nederlandse band met Zuid-Afrika personifieerde. Voor alles was deze man een sterk gereformeerd gelovige, die het als zijn plicht zag (white man’s burden) de inheemsen te beschaven; de prototypische koloniaal, die vanzelfsprekend de baas was over de zwarte, de gekleurde en de inheemse bevolking. Aan het eind van de negentiende eeuw ontstond er zoiets als een Kruger-manie in Nederland. De Boerenoorlogen werden synoniem met het oplevende Nederland, waar de jansaliegeest nu definitief verslagen moest worden.

In de jaren zeventig en tachtig van de twintigste eeuw, toen de strijd tegen de apartheid ook Nederland in zijn greep kreeg, werd de verlegenheid met al die Zuid-Afrikaanse Boere kolonisten almaar groter. In 1978 werd het Pretoriusplein omgedoopt tot het Steve Bikoplein, de Zuid-Afrikaanse anti-apartheidsstrijder die een jaar daarvoor om het leven kwam. En hier op het Krugerplein plaatste in 1989 de kunstenaar Pépé Grégoire zijn Monument tegen Apartheid en Racisme.
De begeleidende tekst leidt: ‘Wie onder ons is meer of minder.’ En dat was niet alleen een aanklacht tegen de wettelijke raciale segregatie in Zuid-Afrika, die op dat moment – weten we nu – op z’n einde liep: Grégoire wilde ook de herinnering ophalen aan al die Nederlandse joden die tijdens de Tweede Wereldoorlog vanuit die Transvaalbuurt waren gedeporteerd. Wie is meer? Wie is minder? Daar staat het beeld en het daagt een eeuw later alsnog Paul Kruger uit. En de verantwoordelijken voor de jodenvervolging. Dat is wel heel veel tegelijk, zeg ik. Niet alles laat zich zomaar met elkaar verbinden.
Maar Iskra Vuksic ziet het toch anders: ‘Op dit plein wordt een tegen-statement gemaakt. Je kunt niet zomaar doorgaan met het verheerlijken van mensen en namen, die een eeuw later een heel andere klank en betekenis hebben gekregen. Hier wordt de geschiedenis niet definitief veranderd: hier wordt een alternatieve geschiedenis erkend, die er al die tijd ook is geweest.’

We staan nu met onze rug naar het anti-apartheidsmonument en schuin aan de overkant van het plein doemt een groot mozaïek van Nelson Mandela op.
Even verderop is de uitspraak te lezen van de eerste zwarte president van Zuid-Afrika: ‘Unity in Diversity’. Dit werk, mozaïek en motto, werd gemaakt door Steffen Maas, in 2015, met inspraak en medewerking van buurtbewoners.
Hoe dan ook, die Paul Kruger heeft postuum flink wat weerwerk over zich heen gekregen. Vlak bij het Krugerplein lag vroeger de Louis Bothastraat – mede-Afrikaner. Maar die straat heeft inmiddels een andere naam: Albert Luthulistraat, naar de zwarte Zuid-Afrikaanse anc-president, die in 1960 de Nobelprijs voor de vrede kreeg. Hij overleed in 1967, lang voordat het beloofde land van Mandela überhaupt in zicht was.
Hier wordt op straat een strijd uitgevochten en het minste wat je ervan kunt zeggen: er vloeit in ieder geval geen bloed.
Vraag aan mezelf: hoe zou ik het vinden, met m’n Zuid-Afrikaanse, gekleurde afkomst om in de Hendrik Verwoerdstraat te wonen, de Zuid-Afrikaanse premier van Nederlandse komaf die wel geldt als de belangrijkste vormgever van de Zuid-Afrikaanse apartheid? Ongemakkelijk. Zeer ongemakkelijk.
Ik heb het beeldje eerder gezien, in Amsterdam Zuidoost, waar het ineens opdook naast het grote standbeeld van Anton de Kom – de Surinaams-Nederlandse activist en schrijver van het beroemde Wij slaven van Suriname (1934), die in 1945 omkwam in concentratiekamp Neuengamme.

Het was een klein beeldje van een van de grootste helden die ik koester: Martin Luther King. Maar dit beeldje, naast De Kom, irriteerde me. Overal in de wereld wordt terecht gerefereerd aan King. Maar alleen Nederland en Suriname kennen Anton de Kom. Houd zo’n man in ere (het duurde lang voordat De Kom die kreeg). En relativeer het niet. Zet er niet iets naast wat er ook wat mee te maken heeft.
Toen wist ik niet dat er vijftig beeldjes zijn gemaakt van Martin Luther King door de kunstenaar Airco Caravan (pseudoniem), die ze anoniem verspreidde door de stad. Alles om de herinnering aan King levend te houden, maar ook om zijn belang te actualiseren, door het beeldje te plaatsen naast onder andere De dokwerker, of te schenken aan de wetenschapster Gloria Wekker en de politica Sylvana Simons.
Vuksic en ik zitten op een bankje op het Kattenburgerhof, een court die wordt omzoomd door galerijflats. Ook hier heeft zo’n beeldje van King gestaan – het is er niet meer. Vernield, meegenomen? En toch wilde Vuksic het eiland Kattenburg meenemen in haar Openbare Kunstroute, al was het maar omdat hier in de zeventiende en achttiende eeuw de werven waren waar de schepen werden gebouwd die ook weer werden gebruikt voor de slavenhandel. Van Amsterdam naar Ghana (Fort Elmina) en van daaruit door naar de West (Suriname, Curaçao) met een ruim vol menselijke lading. In 1737 begon het slavenschip de Leusden aan zijn reis, bracht in Ghana zevenhonderd gevangengenomen slaven aan boord, en liep tenslotte vlak voor de kust van Suriname op een zandbank.
De bemanning, bang voor een opstand, sloot alle slaven in het ruim op. Ze zaten opgesloten en verdronken. De bemanning en zestien zwarte overlevenden wisten zich te redden. Op Surinaamse bodem werden deze overlevenden alsnog verhandeld.
Vuksic: ‘Kunstenares Airco vraagt zich terecht af: hoe kan dat? Een van de grootste zeerampen uit de Nederlandse geschiedenis. Het begon allemaal hier op Kattenburg. En wie weet het nog?’
Later fris ik mijn geheugen op, en ja: ik vind het boek van de Nederlands-Surinaamse schrijver en historicus Leo Balai in mijn boekenkast. Het slavenschip Leusden. Balai promoveerde er in 2011 op aan de Universiteit van Amsterdam.
Niet alles wordt almaar verzwegen. Maar veel is niet algemeen bekend, zeker niet onder de gevestigde Nederlanders. Het toerist-vriendelijke Amsterdam van nu suggereert dat het een allemansvriend is, altijd zo geweest: love, peace, hashish and happiness. Dat dekt het verleden niet.
Maar terwijl Vuksic en ik op het bankje mijmeren en ons iets proberen voor te stellen bij het verleden hoor ik duidelijk de conversaties van de balkons. Een Surinaams-Nederlandse vrouw in gesprek met een Antilliaans-Nederlandse, een balkon verderop.
Het klinkt luid en het klinkt vrolijk.
Ik zeg niet dat alles goed komt, integendeel. Ik zeg dat zij hier zitten, omdat er ooit een schip van hier vertrok.
In Amsterdam-Oost zijn P/////AKT en de Frankendael Foundation partner van Public Art Amsterdam