In Roots of Romanticism behandelt Isaiah Berlin tal van theorieën over het ontstaan van de Romantiek. Berlin citeert onder meer ene Louis Hautecoeur, die meende dat de Romantiek voortkwam uit het in de mode raken van het drinken van koffie en thee, terwijl ook de nauwe korsetten en blijkbaar giftige make-up der dames bijdroegen aan de verregaande overspanning der zenuwen die zo kenmerkend zou zijn voor deze cultuurhistorische periode.
In Tableau de Paris, geschreven tussen 1781 en 1788, schrijft Louis Sébastien Mercier: «De haringvrouwen van de Hallen, de verkoopsters van verse vis, al die robuuste vrouwen drinken ‘s ochtends hun koffie met melk, net zogoed als de markiezin en de hertogin. De deskundigen moeten maar uitmaken welke uitwerking deze drank uiteindelijk op de constituties heeft. Ik zie in Parijs niemand meer ontbijten met een glas wijn.»
Is het toeval dat in een bepaalde periode gelijksoortige opmerkingen worden gemaakt? Op deze vraag kan niet zonder meer bevestigend worden geantwoord, zeker niet als bij enig nader onderzoek blijkt dat meer auteurs een verband zagen tussen zoiets banaals als drinken en een bepaalde geestesgesteldheid. Zo kwam de literatuurwetenschapper Bert Mesland tot de ontdekking dat veel literaire en filosofische teksten uit de late achttiende en vroege negentiende eeuw werden gekenmerkt door een ongewone aandacht voor allerlei fysiologische processen, zoals eten, drinken, de werking van organen en dergelijke.
De enorme belangstelling voor de natuurwetenschappen, die begon in de zeventiende eeuw, breidde zich in de loop van de achttiende eeuw uit tot belangstelling voor de mens. De fysiologie werd een belangrijke wetenschap, die zich niet beperkte tot de puur lichamelijke processen, maar ook een gebied als de psychologie voor haar rekening nam. De menselijke emoties werden gekoppeld aan de werking van de organen, terwijl tegelijkertijd de organen een belangrijke metafoor werden in tal van literaire teksten. Terwijl de mens met zijn gewone, aanwijsbare oog de buitenwereld bekeek, was het «innerlijk oog» om mee in de ziel te schouwen.
Hoewel Mesland in De Verlichting der Romantiek: De psychofysiologische idee in West-Europa Mercier en Hautecoeur niet noemt, behandelt hij in dit boek een keur aan belangrijke auteurs in wier werk deze tendens duidelijk zichtbaar zou zijn. De «psychofysiologische» benadering zou volgens hem kenmerkend zijn voor uiteenlopende denkers als Diderot, Hemsterhuis, Herder, Goethe, De Biran en Coleridge. Mesland werd vooral getroffen door het feit dat er een sterke overeenkomst was tussen het werk van een typische Verlichtingsdenker als Diderot en een uitgesproken Romanticus als Coleridge. Volgens hem wordt de tegenstelling tussen Verlichting en Romantiek altijd veel te zwaar aangezet, en is er sprake van een veel geleidelijker overgang, waarbij alleen enkele accentverschillen zichtbaar zijn. Dat de bestaande literatuur geen duidelijke verklaring geeft voor die overgang van Verlichting naar Romantiek komt volgens Mesland dus doordat men onvoldoende oog had voor de continuïteit. Zijn «ontdekking» van het psychofysiologische motief zou zodoende de «missing link» vormen.
Op het eerste gezicht is dit allemaal heel interessant, en als Mesland gelijk heeft betekent dit een geheel nieuwe kijk op een van de meest interessante cultuurhistorische tijdperken. Bij lezing van zijn werk doemen echter al spoedig de problemen op. Hoewel hij van mening is dat de overgang tussen Verlichting en Romantiek niet als een abrupte breuk moet worden gezien, hanteert hij niettemin die twee begrippen op zeer achteloze wijze. Tegenwoordig worden deze etiketten door cultuurhistorici echter gezien als hoogst problematisch. Neem alleen al de Verlichting. Vroeger werd die altijd geïdentificeerd met de Franse achttiende-eeuwse philosophes, terwijl tegenwoordig nogal wat auteurs Engeland als bakermat van de Verlichting aanwijzen en de Britse historicus Jonathan Israel de intellectuele aardverschuiving laat beginnen bij Spinoza. Volgens de befaamde ideeënhistoricus Pocock kun je alleen spreken van diverse Verlichtingen, die in elk land weer andere kenmerken en zwaartepunten hadden. Als gevolg van deze uiteenlopende visies verschilt ook de periodisering tegenwoordig van auteur tot auteur.

Met de Romantiek is het zo mogelijk nog erger gesteld. In NRC Handelsblad schreef Marita Mathijsen onlangs dat het «r-woord» op de universiteit stilaan taboe is geworden. Studenten wordt voorgehouden dat ze het beter kunnen omzeilen. Een onderwerp als Bilderdijk en de Romantiek leidt niet tot een goede scriptie, «omdat er geen goede omschrijving van het begrip Romantiek meer is in de kunstwetenschappen».
Hoezeer Mathijsen gelijk heeft, blijkt uit Meslands hoofdstuk over Willem Bilderdijk, waarin hij met alle geweld wil aantonen dat Bilderdijk een typische romanticus was. Joris van Eijnatten heeft, in zijn imposante studie van de ideeënwereld van Bilderdijk uit 1998, aangetoond dat deze vrijwel niets gemeen had met de lieden die gewoonlijk tot de romantici worden gerekend.
De boeken waarop Mesland zich voor zijn behandeling van Bilderdijk baseert, dateren uit 1906 en 1966. Dit wijst op een ander probleem. Mesland afficheert zichzelf als «comparatist», hetgeen wil zeggen dat hij niet alleen de culturen van verschillende landen vergelijkt, maar tevens uiteenlopende wetenschappelijke disciplines onderzoekt. Zoiets getuigt van durf, maar is niet zonder risico’s. De comparatist begeeft zich op zoveel terreinen dat hij nooit tegen de spe cialisten op zo'n terrein kan opboksen. Het is nu eenmaal onmogelijk op al die gebieden de vakliteratuur bij te houden. Zo vallen er gaten in het geheel. Want wie bijvoorbeeld nu nog over Bilderdijk wil schrijven, kan onmogelijk om het werk van Van Eijnatten heen.
Een ander voorbeeld is te vinden op de bladzijden over het «dierlijk magnetisme», de leer van de Weense geneesheer Franz Anton Mesmer, die tussen 1770 en 1830 ongekend populair was in heel Europa. Bij Mesland lezen we — zoals velen vóór hem ook opmerkten — dat de achttiende-eeuwse magnetiseurs in feite de eerste dieptepsychologen waren, die een soort psychotherapie avant la lettre bedreven. Uit het proefschrift De magnetische geest van Joost Vijselaar wordt duidelijk dat de ideeën van Mesmer en zijn talloze volgelingen niets met psychotherapie te maken hadden, maar alles met in de achttiende eeuw zo populaire natuurwetenschappelijke denkbeelden.
Ogenschijnlijk bestaat hier een overeenkomst tussen Vijselaar en Mesland, omdat beiden uitgaan van de achttiende-eeuwse wetenschapsbenadering. Maar de overeenkomst houdt hier ook meteen op. Vijselaar baseert zich op een enorme hoeveelheid contemporaine geschriften van een beweging waar de laatste anderhalve eeuw vrijwel niet meer naar was omgekeken. Hij onderzocht niet alleen de paar grote namen uit die beweging, maar ook het werk van talloze popularisators en propagandisten.
Mesland daarentegen baseert zich op een reeks grote overzichtswerken en verder op gedeelten uit het werk van een aantal grote namen. Omdat hij in de meeste gevallen slechts een greep uit het werk van een bepaalde denker onder de loep neemt, en lang niet alle secundaire literatuur heeft kunnen lezen, krijgt het iets willekeurigs. Als de lezer in de passages over Mesmer en Bilderdijk feitelijke onjuistheden en dubieuze interpretaties tegenkomt, waarom zou hij Mesland dan geloven over Diderot, De Biran, Goethe, Herder of Schlegel?

Meslands boekje over Frans Hemsterhuis is veel aardiger. Met deze vrijwel vergeten Friese filosoof (1721-1790) weten cultuurhistorici zich doorgaans weinig raad, omdat ze niet begrijpen waarom hij als typische Verlichtingsfilosoof zo populair was bij de Duitse romantici. Mesland laat zien dat Hemsterhuis veel te vaak is afgeschilderd als een weinig originele denker die nauwelijks iets toevoegde aan de in de achttiende eeuw gangbare ideeën. Hemsterhuis combineerde het rationalisme met een grote aandacht voor de menselijke psyche, waar door hij een belangrijke overgangsfiguur werd tussen twee periodes die we, bij gebrek aan beter, aanduiden als Verlichting en Romantiek.

G.M. Mesland, De Verlichting der Romantiek: De psychofysiologische idee in West-Europa
Uitg. Erasmus Publishing, 261 blz., ƒ47,50
G.M. Mesland, Frans Hemsterhuis’ filosofie
Uitg. Utjouwerij Frysk en Frij, 171 blz., ƒ39,90
Joost Vijselaar, De magnetische geest. Het dierlijk magnetisme 1770-1830
Uitg. SUN, 559 blz., ƒ79,50