Wie dit boek ter hand neemt zal waarschijnlijk eerst de fotokaternen bekijken. Het kaalknippen van zogenaamde moffenmeiden of moffenhoeren was uiteraard een beschamende vertoning, maar juist stuitende beelden oefenen een enorme aantrekkingskracht uit. Een gelegenheid om veilig te huiveren is iets wat velen zich niet laten ontgaan.
Wat echter opvalt, is dat op veel foto’s de meisjes en vrouwen niet huilen, schreeuwen of radeloos om zich heen kijken. Nogal wat vrouwen kijken uitdagend of uit de hoogte, alsof ze zich ver verheven voelen boven het domme gepeupel dat, nu het gevaar geweken is, zich zonder risico het imago van verzetsheld kan aanmeten. Sommige vrouwen lachen zelfs.

Dat die vrouwen tijdens deze ultieme vernedering hun kwelgeesten niet de voldoening geven waarop die wellicht hadden gehoopt, kwam misschien voor een deel voort uit het besef dat zij nu werden gestraft, maar dat veel van die zogenaamd goede vaderlanders ook boter op het hoofd hadden. Uit het boek van Monika Diederichs blijkt dat niet heel duidelijk, mede doordat zelfs zestig jaar na dato toch nog slechts een beperkt aantal vrouwen bereid was hierover te praten. Toch moeten velen oprecht verontwaardigd zijn geweest, omdat het overgrote deel van de bevolking zich tijdens die vijf bezettingsjaren allesbehalve heldhaftig had gedragen.

Diederichs maakt duidelijk dat de meeste vrouwen weinig politiek benul hadden en dat ze geen nationaal-socialistische sympathieën hadden. Ze werden alleen verliefd op Duitse militairen, op jongens die in meerderheid ook liever geen soldaat waren. Achteraf gezien was dat niet slim, maar achteraf heb je gemakkelijk praten.

Diederichs heeft getracht een zo compleet mogelijk beeld van deze vrouwen te schetsen – ze schat hun aantal op zo’n 130.000 – en besteedt onder meer aandacht aan de wijze waarop zwangere vrouwen werden behandeld, de stigmatisering, de vervolging en het onder toezicht stellen van de ‘moffenmeiden’. Ook wordt duidelijk dat er in veel gevallen sprake was van klassenjustitie, aangezien vrouwen uit de lagere sociale klassen werden beschouwd als moreel inferieur, waar hard tegen moest worden opgetreden, terwijl de weinige vrouwen uit de hogere milieus veel milder werden behandeld. Diederichs gaat tevens in op de motieven van hen die zich geroepen voelden deze vrouwen publiekelijk te vernederen. Naast het schoonvegen van het eigen straatje speelde ook de ‘nationale eer’ een rol, zodat het kaalscheren veel weghad van een vorm van collectieve eerwraak.