LONDEN – It’s all about gossip in dit verregende lange weekend en daarom aarzelen we geen moment en gaan op de eerste dag langs bij beeldend kunstenaar Tracey Emin. Die tot eind augustus in de Hayward Gallery direct achter het filmmuseum aan de Theems haar eerste grote Londense overzichtstentoonstelling heeft. Love Is What You Want heet ze en dat is ook wat we krijgen, bij bakken & containers tegelijk en opgetast in vijf rooms, alles bij elkaar een tot kunst geworden anti-esthetische autobiografische verzameling parafernalia over een verzopen vrouwenleven. Haar beroemde & beruchte hoofdwerken zijn er overigens niet. Everyone I Have Ever Slept with from 1963 (haar geboortejaar) till 1995 (het jaar van haar debuut in de Royal Academy), ook wel bekend als ‘the tent’, is onder nimmer opgehelderde omstandigheden in het depot in de hens gevlogen, net als My Bed uit 1998. Maar de rest is er allemaal wel, de geweldige geborduurde tekstdekens (‘And I said fuck off back to your week world that you came from’) en een zaal vol ontroerende neon works, waaronder het titelwerk, en ook People Like You Need to Fuck People Like Me.

En meteen bij de ingang staat dat heel grote ding waar ik uit volstrekt particuliere motieven dol op ben, Knowing My Enemy uit 2002, een gedeeltelijk ingestorte houten pier met aan het eind een hutje voor de contemplatieve vervloekingen van de wereld en de kerels, een wrakkig maar trots op de poten staand bouwwerk, erg om te lachen ook (‘kom maar op als je durft’) en erg triest. Gedroomd decorstuk voor de voorstelling die me naar hier deed afreizen, een roddelkomedie uit 1777, The School for Scandal, geschreven door een mannelijke zielsverwant, geestesvriend en schrijvende evenknie van Tracey Emin, de Right Honourable Richard Brinsley Sheridan (1751-1816).

Sheridan was de Ierse zoon van een schrijfster en een toneelspeler, een succesauteur, gestorven als parlementariër en als theaterdirecteur de Joop van den Ende in het Londen van zijn dagen, die in 1794 het Drury Lane Theatre van zijn gevierde tijdgenoot David Garrick overnam en uitbreidde van een zaal met tweeduizend plaatsen tot een auditorium van 3600 staan- en zitplekken, dat in 1803 affikte.

De box office hit van Sheridan is in Nederland niet of nauwelijks bekend. Ik lees ter voorbereiding een uit elkaar vallend script in de houterige vertaling van Victor E. van Vriesland, vermoedelijk gemaakt voor de Haagse Comedie, waarschijnlijk niet lang na de oorlog, want de vileine antisemitische teksten over de geldwoekeraar Moses zijn in deze versie al net zo laf geschrapt als het personage van de woekeraar zelf. Op het perfide Albion móet dit stuk om de zoveel tijd opnieuw worden opgevoerd. Er zitten speelkluiven in waar elke zichzelf en het vak respecterende Britse toneelspeler de tanden in wil zetten. Dat is tevens hét hoofdprobleem van The School for Scandal – de berg van speelfrequentie heeft een muis van quasi-komische speeltraditie gebaard, die schijnt te horen bij het Engelse toneel zoals nostalgische tranen volgens Bartjens horen bij een Tsjechov. Maar hier regisseert Deborah Warner (1959) en een theaterrel is geboren: het Britse toneeljournaille bleek in commissie zodanig not amused dat een cultureel BBC-televisiepanel corrigerend moest optreden, wat een beetje hielp maar niet echt: veel plaatsen in Barbican Theatre bleven leeg. Ten onrechte, zoals we in Amsterdam komend weekend kunnen vaststellen.

DE PLOT van The School for Scandal (vijf aktes, veertien scènes) laat zich lastig samenvatten. Sheridan was geen man van compacte vertellingen, het kon hem eigenlijk niet ingenieus genoeg zijn, de talloze intriges beginnen pas aan het begin van de vierde akte een beetje op hun plek te vallen. Het stuk speelt in kringen van de verlopen stadsadel die aan het eind van de achttiende eeuw in grote geldproblemen was gekomen en derhalve onderwerp van permanente roddel in clubs en in de kolommen van beginnende krantjes met dubieuze reputaties. Centraal in de vertelling staan twee weesjongens, Joseph en Charles Surface, allebei in afwachting van de terugkeer van hun oom Sir Oliver Surface, die al tien jaar dient in India. Joseph Surface is een zure puritein die in het geniep zijn pik achterna loopt en daarbij gokt op uiteenlopende dames en hun veronderstelde geld. Broer Charles Surface is een losbol, een drinkebroer en een beroepsgokker met een indrukwekkende schuldenlast. De broers staan onder voogdij van Sir Peter Teazle, een onder zijn stand en boven zijn portemonnee gehuwde landjonker op leeftijd, wiens spilzieke en jongere vrouw, Lady Teazle, een van de lustobjecten is van Joseph Surface. Wat de broeders Surface niet weten is dat hun pensioengerechtigde oom Oliver ondertussen onder allerlei schuilnamen terug is in Londen en onderzoekt welk van zijn neven hij in zijn testament het ruimst zal bedelen.

Om deze protagonisten heen fladdert een kleurrijk gezelschap randfiguren, makelaars, geldhandelaren, gelukzoekers, meiden & knechten, de moeder-aller-roddeltantes Lady Sneerwell (een pruiken- & hoepelversie van Wilma Nanninga) en een verwijfde, antisemitische zondagsdichter, Sir Benjamin Backbite. Als Sheridan alle lijntjes zo’n beetje door elkaar heeft gebreid, komt hij in de vierde akte op de proppen met twee briljant geschreven ontknopingsscènes die in de canon van de Engelse topcomedy tot de buitencategorie behoren. In Act IV scene 1 organiseert Charles Surface een drankovergoten veiling waarin hij de complete Portrait Gallery van zijn illustere voorgeslacht bij opbod verkoopt aan ene ‘Mr. Premium’, die in werkelijkheid Sir Oliver Surface is, zijn oom, alleen dat weet de toeterbezopen Charles niet. Van één portret kan hij niet scheiden en dat is, u raadt het al, dat van zijn oom. In de nóg hilarischer geschreven Act IV scene 3 wordt het hypocriete karakter van Joseph Surface genadeloos ontmaskerd met behulp van een reeks dolkomische situaties en dito dialogen, én één cruciaal rekwisiet, jawel: een kamerscherm. In het vijfde bedrijf wordt de scheiding van bokken en schapen vervolgens bekwaam afgewikkeld in huwelijken en relaties waar je niet bij in de buurt wilt wonen.

DEBORAH WARNER heeft er een briljante voorstelling van gemaakt, een spektakel gemixt met veel video, flitslicht en lawaaierige muziek, een populistische overkill die ze zelf ‘brechtiaans’ noemt (naar de wilde stijl waarmee ze in 2009 Brechts Mutter Courage und ihre Kinder voor het National Theatre regisseerde) en van een ‘arrogante theatraliteit’, vol referenties aan de grote shows in het Berlijn van de Weimar Republiek en de gay twenties, volgens haar de juiste stijl voor de moeder der Engelse komedies uit de achttiende eeuw, die immers niet universeel waren zoals de stukken van Shakespeare, niet aristocratisch zoals de Restoration Comedies van Congreve, maar in de allereerste plaats ‘fashionable and with brutal wit’.

Als we de zaal binnenkomen is er een woeste modeshow gaande onder een keiharde housebeat waaraan vooral de jonge leden van de cast meedoen. Tijdens de wandelingen op de catwalk hijsen ze zich gedeeltelijk in achttiende-eeuwse kostuums (ontwerp: Kandis Cook) en met hun gsm’s fotograferen ze het publiek, dat ook quasi-hartelijk wordt begroet. De vormgeving (Jeremy Herbert en Jean Kalman) bestaat uit verrijdbare en uitklapbare enorme panelen met schetsen van classicistische architectuur en interieurs, die in een voortdurend wisselende en fel belichte choreografie zorgen voor razendsnelle scènewisselingen en intermezzi, door Warner ‘de hartslag van de voorstelling’ genoemd. Er wordt gespeeld alsof het leven van de toneelspelers ervan afhangt, met een enorme dosis speelplezier, snelle karakterschetsen vliegen even rap over het toneel als vitrioolzeikende oneliners, smerige grappen en razendsnelle dialogen. Er wordt gezopen en coke gesnoven dat het een aard heeft, videoprojecties zorgen voor een bombardement van in graffiti gespoten tekstfragmenten uit het stuk.

Laat ik enkele namen noemen. Good old Alan Howard, bijna 75 is-ie en alle kleuren speelt hij van het rijke karakter van Sir Peter Teazle (als personage een kruising tussen Shakespeare’s Jack uit As You Like It en Molière’s Orgon uit Tartuffe), inclusief de tragikomische toon in de ontmaskeringsscène met zijn vrouw Lady Teazle (een meesterlijk spelende Katherine Parkinson). Harry Melling, die we kennen als Dudley Dursley uit de Harry Potter-films en die we hier zien als de alle hoeken van zijn rol uitwonende gelegenheidsdichter en valse antisemiet Sir Benjamin Backbite. En Leo Bill, die jongen uit Tim Burtons Alice in Wonderland-film, hier acrobatisch excellent acterend als is hij van elastiek, in de rol van Charles Surface.

Het moet, kortom, als een groot compliment voor dit staaltje toptoneel worden beschouwd dat dé Michael Billington in The Guardian zeurde over Deborah Warners stilistisch misplaatste stoofpot, dat The Daily Telegraph azijn begon te pissen over het elegante oude gebouw van Sheridan dat (‘hear, hear’) door de brute regie met vuilspuiterij was volgekalkt, en dat de zuinige Financial Times niet verder kwam dan Mrs. Warners actualisering ‘a bit of a mess’ te noemen. Zulk toneel dames en heren, wij lusten er wel pap van!

MINSTENS zo boeiend als het analyseren van de Britse kritiek op de voorstelling The School for Scandal is het om na te gaan waarom en hoe een productie als Tsjechovs The Cherry Orchard (De kersentuin), die nog tot eind augustus loopt in het National Theatre aan de andere kant van de Theems, zo’n groot succes is bij pers en publiek. Om kort te gaan: prachtig en verzorgd gespeeld in een oogstrelend mooie vormgeving waarin alles tot in detail klopt, terwijl het acteren is gebaseerd op een tot in de finesses verfijnde analyse van plot, fabel en dialogen. En toch klopt er iets niet. We gaan daar nog uitgebreid op terugkomen, voor nu alvast een kijktip voor de liefhebbers: deze National Theatre-productie van The Cherry Orchard is deel van een internationaal programma, waarin voorstellingen live vanuit het theater worden uitgestraald naar bioscopen wereldwijd, ook naar Nederland, later deze maand.

Een geheel andere versie van dit laatste stuk van Anton Tsjechov is in het kader van het Holland Festival tot en met zaterdag 25 juni te zien in een nog niet in gebruik genomen pand aan de Amsterdamse Zuidas, het FOZ-gebouw aan de Gustav Mahlerlaan 300, op een steenworp afstand van station WTC-Zuid. Het gaat hier om het bijzondere locatieproject Before I Sleep van de Engelse formatie dreamthinkspeak. Je stapt ergens het gebouw binnen (in een groepje van vier personen per wandeling) en belandt in betoverende landschappen op kleine tot zeer kleine schaal en op ware grootte, op film, in gespeelde tableaus achter glas, of heel erg in de verte, bespied door een gluurgaatje van nauwelijks twee decimeter in het vierkant. Vlak voor het einde kom je in een grimmig warenhuis waar Russisch, Engels en Italiaans wordt gesproken en waar alles te koop is. Daarna is er bijna op het dak een finale met de fictieve kersentuin van Anton Tsjechov in volle bloei en in de onttakelde toestand aan het eind van het stuk. Het is een wonderschone wandeling die met veel verbeeldingskracht en liefde voor de vertelling is gemaakt, en die alle ruimte laat voor eigen verhalen. Een van de verrassingen van een toch al verheugend zwierig Holland Festival.

The School for Scandal van Richard Brinsley Sheridan: Stadsschouwburg, 24 en 25 juni 20.30 uur, 26 juni 15.00 en 20.30 uur. Before I Sleep: tot 26 juni, Zuidas. www.hollandfestival.nl. The Cherry Orchard: 30 juni, 20.00 uur in filmzalen Cinemec Ede, Forocity in Geleen, Pathé Den Haag en Pathé Tuschinski Amsterdam