In Empire of Light moet je misschien niet alles willen interpreteren © BeeldNeal Street Productions

‘Cinema. Niets meer dan statische frames met ertussenin duisternis. Wanneer de frames 24 keer per seconden worden afgespeeld zie je het donker niet, door een foutje in je optische zenuwen. Dit is het phi-fenomeen: elkaar snel opvolgende, statische beelden die de illusie van beweging creëren. De illusie van het leven.’

Aldus de filosoferende operateur in een aftandse bioscoop in het Engelse kuststadje Margate begin jaren tachtig, natuurlijk gespeeld door de Engelse acteur Toby Jones die geboren lijkt voor deze rol. Toby richt zich tot Stephen (Micheal Ward), een jonge, zwarte man die geen idee heeft hoe hij moet leven in een maatschappij verscheurd door haat. Evenmin weet zijn minnares dat, Hilary (Olivia Colman), een vrouw van middelbare leeftijd die met hem in de Empire-bioscoop werkt waar zij nooit kijkt naar de films die er draaien.

Even bedrieglijk als dat phi-fenomeen is deze nieuwe film van de Engelse regisseur Sam Mendes. Zoals je naar een film kijkt en denkt dat je beweging ziet terwijl daar geen sprake van is, zo lijkt Empire of Light op het eerste gezicht op een sentimentele blik op de ‘kracht van cinema’ en de ‘teloorgang van de bioscoop’. Leuk voor celluloid heads. Maar minder interessant voor wie weinig voelt bij het geluid van een ratelende projector en de geur van sigarettenrook in een cabine met flenters film op de stoffige, betonnen vloer en vergeelde posters op de afbladderende muren.

Gelukkig snijdt Mendes grote thema’s aan: wanhoop, depressie, angst en de zucht naar verlossing. Colman is zijn troef. Deze actrice, vorig jaar voortreffelijk in de Elena Ferrante-verfilming The Lost Daughter, verbeeldt de breekbaarheid van Hilary zo eerlijk dat het wel lijkt of ze haar ziel en zaligheid in de rol heeft gestopt. Hier hebben we een vrouw die niets meer in het leven heeft behalve haar boeken en haar baantje als dienstdoende beheerder bij de Empire. Haar baas Donald (Colin Firth) is een geval apart. Hij lijkt zo beschaafd, typisch Engels, maar als hij Hilary naar zijn kantoor ontbiedt, dan is het weer zo ver en moet ze hem aftrekken of soms achterover leunen op zijn bureau zodat meneer zijn gang kan gaan.

Zo is Hilary’s leven altijd geweest. Dan ontmoet ze Stephen. Mooi, intelligent, grappig. En véél jonger dan zij. Opeens zijn er mogelijkheden voor haar. Maar of ze die pakt? Zoals gezegd is Hilary niet zo van films kijken; veel liever leest ze. Mendes plaatst cinema, of ‘bioscoop’, lijnrecht tegenover ‘literatuur’. De poëzie die Hilary graag leest, W.H. Auden, Alfred Lord Tennyson, is gekoppeld aan haar depressie, een gevolg van trauma’s in haar verleden. In boeken vindt ze soelaas, films vindt ze saai. Maar, zoals Toby aan de operateur uitlegt, hoe kun je dat nou zeggen als juist cinema ‘het leven’ is, als juist film ons de lavende, verlossende illusie biedt van een bestaan waarin angst en wanhoop kunnen worden overwonnen?

Achter zijn brandgevaarlijke, antieke projector houdt Toby hof, het ene oog dicht vanwege de rook van de sigaret in zijn mondhoek. Aan Stephen legt hij uit dat je hier te maken hebt met een ingewikkeld netwerk van lenzen, katrollen, riemen en tandwielen, ‘do you want a ciggie, son?’

De projector, complexe machinerie, staat in Empire of Light voor de verborgen menselijke ziel. De lichtstraal die vanuit de projectiecabine op het doek schijnt lijkt wel magisch. ‘Mensen mogen niet weten hoe die wordt gevormd of waar die vandaan komt’, zegt Toby. ‘Het enige wat ze mogen zien is het licht.’

Olivia Colman als Hilary en Micheal Ward als Stephen in Empire of Light © Neal Street Productions

Als dit wel érg romantisch overkomt, dan is dat een bewuste keuze van regisseur Mendes. Het leven van de hoofdpersonages Hilary en Stephen is allerminst rozengeur en maneschijn. Mendes plaatst beiden midden in een crisis: Hilary, die lithium slikt vanwege een depressie, kampt met een traumatisch verleden met een echtgenoot die regelmatig klappen uitdeelde. Stephen leeft als zwarte man in het Engeland van Margaret Thatcher, en derhalve ook van skinheads die zich gemachtigd voelen op straat hard uit te halen naar mensen van kleur. Een ‘rijk van het licht’? Niet bepaald.

Of dat moet de bioscoop zijn. De bioscoop is de locatie waarin licht en duisternis, nieuw en oud, bij elkaar komen. Zowel Stephen en Hilary vindt er de mogelijkheid om een stap te zetten naar een beter leven, en in eerste instantie denken ze dat samen te kunnen doen. Ze krijgen een relatie, maar het is van meet af aan duidelijk dat het nooit gaat lukken, ondanks de optimistische regels uit een Tennyson-gedicht dat Hilary aan Stephen voordraagt terwijl ze tijdens oud en nieuw op het dak van de bioscoop naar vuurwerk kijken: ‘Ring out, wild bells, to the wild sky (…) Ring out the old, ring in the new.’ Echt? Zo makkelijk gaat het natuurlijk niet in het echte leven. Aan de andere kant: dit is cinema, zelfs in een cinema. Van alles is er mogelijk.

Eerst waren movies niet voor Hilary maar ‘voor de klanten’

Prachtig wekken Sam Mendes en cameraman Roger Deakins de oude bioscoop tot leven. Twee schermen zijn er (ooit waren het er vier). Vanuit de foyer met art deco-karakteristieken neem je de trap naar boven naar de grote zaal met zachte stoelen en het scherm vooralsnog tantaliserend verscholen achter dieprode, fluwelen gordijnen. De visuele stijl – trage, lange camerabewegingen, heldere belichting – werkt verleidelijk. Wie wil hier nou niet achterover zitten om van alles te ontdekken? In de afgesloten, magische omgeving zijn schatten te vinden, weet Toby als geen ander. Als een busje van de Film Transport Services filmrollen komt afleveren, sommeert de filosoof-operateur zijn hulpje Stephen: ‘Wees voorzichtig! Dat is een kostbare lading.’

Dat laatste betreft de frivole (fijne!) Goldie Hawn-comedy Private Benjamin, een van de vele verwijzingen in Empire of Light. De belangrijkste hiervan is Chariots of Fire (1981) van de onlangs overleden Hugh Hudson, die wonder boven wonder een galapremière krijgt uitgerekend in de versleten Empire. Manager Donald, die van de stiekeme hand jobs, komt trots en blij in actie. In allerijl poetsen en verven de medewerkers de bioscoop.

In de enscenering van de grote avond compleet met filmsterren en andere hoge gasten haalt Mendes een duivels slimme truc uit. Chariots of Fire is een film over geprivilegieerde witte mannen die behoren tot hetzelfde soort old boys network als dat waar Donald met zijn grijze pakken en glad geschoren, rechte kin deel van uitmaakt en dat bij uitstek in Thatchers Engeland kan gedijen, een land waar mensen als Hilary en Stephen tweederangs zijn.

Juist op deze avond bereikt Hilary’s crisis ten aanschouwen van het premièrepubliek een dieptepunt. Onverwacht grijpt ze de microfoon, om eens even goed te speechen. Gêne en chaos volgen. Het is zo erg dat ze gedwongen wordt opgenomen in een gesticht. Dan biedt zelfs Tennyson geen soelaas. Geen ‘ring in the common love of good’. Op Hilary wacht slechts constante verdoving. En een confrontatie met de regenachtige nacht buiten het raam van haar kamer in de inrichting.

Films over de bioscoop verbeelden bijna altijd diep tragische levens. Iedereen kent wel Cinema Paradiso (1988) van Giuseppe Tornatore, met die eindscène waarin de hoofdpersoon, alleen in een bioscoop, met tranen in zijn ogen, overmand door verdriet en leedwezen, kijkt naar beelden van films die hij als kind zag. Mijn favoriet in dit subgenre is evenwel Peter Bogdanovich’ The Last Picture Show (1971) met die prachtige, oude bioscoop op de hoek van het stoffige Texaanse dorp. De laatste film die er draait – er draait altijd voor het laatst een film in films over de bioscoop – is Howard Hawks’ Red River (1948), waarin de jonge Montgomery Clift van de oude rot John Wayne leert hoe hij een man moet zijn. Voor de jongens in Bogdanovich’ film is dit cruciale informatie, aangezien ze in hun eigen, trieste leven vol falende mannen geen rolmodellen hebben.

De ‘laatste film’ in de Empire is Hal Ashby’s Being There (1979), althans dit is de film die Toby speciaal voor Hilary draait na haar terugkeer uit de inrichting. Samen met Hilary ontdekken ook wij het geheim van cinema, namelijk dat alles draait om de ‘illusie van het leven’, in Ashby’s film verwoord in de slottekst op het moment dat tuinier Chauncey (Peter Sellers) op het wateroppervlak van een vijver loopt: ‘Life is a state of mind.’ Nu is er al veel geschreven over de diepere betekenis van dit mysterieuze einde, maar misschien moet je het een en ander juist niet gaan interpreteren, ook niet in Empire of Light. Het is wat het is. Als het leven een ‘gemoedstoestand’ is, dan ‘is’ ons bestaan gewoon, ook dat van Hilary en Stephen.

Met Stephen komt het wel goed, zoveel is duidelijk. Jong, mooi, sterk. Zijn hele leven wacht op hem. Maar Hilary? We hebben haar náákt gezien, en Colman trekt alles uit de kast om vorm te geven aan deze prachtige, kwetsbare vrouw, aan haar gevoel voor humor en haar warme menselijkheid, maar ook aan haar neerslachtigheid en haar woede over wat er met haar is gebeurd.

Eerst waren movies niet voor haar maar ‘voor de klanten’. Maar nu, na haar woeste relatie met de jongeman, denkt ze er anders over. Opeens is er beweging mogelijk voor haar, niet zozeer in praktische zin – ze werkt nog steeds bij de Empire – maar in haar geestelijke leven. De ‘complexe machinerie’ loopt zonder haperingen. Soepel glijdt het celluloid door de tandwielen, katrollen en spoelen, trilt het materiaal – tot het midden van de vorige eeuw nog brandbaar waardoor bioscopen vaak in de fik vlogen – en werpt de lichtbundel het beeld (‘Directed by Hal Ashby’) op het scherm. In zijn hok lacht Toby tevreden en in het donker straalt de vrouw. Voor het eerst in haar leven.

Nu te zien