‘Ik geloof waarempel dat ik een andere bril noodig heb …!’, Leo Jordaan, gepubliceerd in De Groene Amsterdammer op 6 oktober 1945 © Atlas Van Stolk, Rotterdam

In het politieke en maatschappelijke krachtenveld van de ontluikende Koude Oorlog wordt De Groene Amsterdammer in de gaten gehouden door de Nederlandse geheime dienst. Die valt in de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog nog onder de directe verantwoordelijkheid van de minister-president. ‘Reeds meermalen is het opgevallen, dat de inhoud van het Weekblad “De Groene Amsterdammer” soms een zeer opvallende linkse tendenz heeft, terwijl, volgens een niet te controleren mededeling, enige leden van de redactie zouden sympathiseren met de C.P.N.’, staat in een briefje dat is gedateerd op 11 juni 1947. Deze brief van wat dan de Centrale Inlichtingendienst heet, bevindt zich tegenwoordig in het Nationaal Archief in een gearchiveerd dossier over De Groene Amsterdammer van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (bvd).

Schrijver van het briefje is Johan Gottlieb Crabbendam, hoofd van het documentatiecentrum van de Centrale Inlichtingendienst. Zijn taak is om zo veel mogelijk informatie te verzamelen over binnenlandse politieke dreigingen. In de praktijk gaat het daarbij vooral om communistische organisaties en hun leden en daarnaast iedereen die ervan wordt verdacht sympathie voor het communisme te koesteren.

De brief van Crabbendam is gericht aan de hoofdcommissaris van de politie in Amsterdam, die hij vraagt een onderzoek in te stellen naar het weekblad en hem daarvan de resultaten te sturen. Daarbij ontvangt hij ook graag ‘de personalia en politieke oriëntering’ van redacteuren en de belangrijkste vaste medewerkers. Crabbendam heeft een oorlogsverleden van verregaande collaboratie met de Duitsers, hetgeen zijn spioneringsverzoek met betrekking tot De Groene Amsterdammer – zacht gezegd – in een bijzonder daglicht plaatst. Dat geldt ook voor de persoon namens wie hij het briefje ondertekent, Louis Einthoven, algemeen hoofd van de Centrale Veiligheidsdienst. De bedenkelijke rol van Crabbendam in het Groene-dossier is niet te duiden zonder een nadere blik op de persoon van Einthoven.

Deze in 1896 te Soerabaja geboren Nederlander vervult een omstreden publieke rol tijdens de Tweede Wereldoorlog. Nadat hij jarenlang als officier van justitie heeft gewerkt in Batavia wordt hij in 1933 hoofdcommissaris van de Rotterdamse gemeentepolitie. In die functie werkt Einthoven nog enkele maanden na de capitulatie onder de Duitsers en werkt hij mee aan de opsporing van twee Nederlandse soldaten en hun uitlevering aan de Duitsers. De twee worden ter dood veroordeeld, wat later wordt omgezet in een gevangenisstraf. Maar omstreden is Einthoven vooral door een andere rol die hij vervult in de Tweede Wereldoorlog.

In juli 1940 is hij een van de medeoprichters van de Nederlandse Unie. Deze organisatie streeft naar zogenoemde nationale saamhorigheid, onder erkenning van de gewijzigde verhoudingen, namelijk de Duitse bezetting. De Unie zegt de nsb de wind uit de zeilen te willen nemen en zou daarom ‘concessies’ aan de bezetter doen. Rond de organisatie komt al gauw de geur van collaboratie te hangen, ook door de totalitaire, antidemocratische taal die zij bezigt. De Unie maakt met haar grote aanhang van ongeveer zeshonderdduizend leden ‘een loyale samenwerking met de bezetter respectabel’, schrijft historicus Wichert Ten Have in zijn proefschrift over de Unie.

In mei 1941 maakt de Unie-leiding, inclusief Einthoven, bekend dat joden worden uitgesloten van het ‘werkend lidmaatschap’, bedoeld voor de meer actieve leden. De genoemde eisen zijn gehoorzaamheid, discipline en: ‘geen Israëliet zijn’. Leden van dit keurkorps moeten als ‘Nederlander en als Christen’ offers brengen voor de Unie en daarvoor ‘met goed en bloed’ opdrachten uitvoeren. Maar de bezetter vindt dat de Unie nog niet ver genoeg gaat en uiteindelijk wordt de organisatie in december 1941 verboden, evenals alle andere politieke partijen en bewegingen. Alleen de nsb blijft over.

Direct na de Tweede Wereldoorlog is de schandvlek van de Nederlandse Unie geen beletsel om Einthoven te benoemen tot hoofd van de nieuwe inlichtingendienst. Al enkele weken na de bevrijding krijgt hij van het oorlogskabinet-Gerbrandy de opdracht een nieuwe geheime dienst uit de grond te stampen. Voor hoge functies trekt hij veel ambtenaren aan die hij nog kent van zijn tijd bij het Hooggerechtshof in Batavia. Die moeten onder andere de binnenlandse dreigingen in kaart brengen, beschrijft historicus Constant Hijzen in zijn proefschrift over de geschiedenis van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in Nederland.

‘Van beren-leider tot beren-lijder.’ Leo Jordaan, gepubliceerd in De Groene Amsterdammer op 30-09-1939. Groene-directeur Theo Moussault kreeg voor deze voorpagina een proces-verbaal. © Atlas Van Stolk, Rotterdam

Voor de leiding van de documentatieafdeling, die informatie over dreigingen moet verzamelen, neemt Einthoven in 1945 de ‘deftige’ Johan Gottlieb Crabbendam aan. Voor de oorlog heeft Crabbendam ‘politiek inlichtingenwerk’ verricht bij de Haagse gemeentepolitie, schrijft Hijzen. Vervolgens verwijst de historicus naar het boek Vuile oorlog in Den Haag uit 2011 van Rudi Harthoorn, publicist, voormalig medewerker van het Centraal Bureau voor de Statistiek en zoon van een verzetsman. Harthoorn geeft aan, aldus citeert Hijzen, dat Crabbendam ‘niet vóór maar tijdens de oorlog inlichtingenwerk had verricht bij de Haagse gemeentepolitie’. ‘Volgens Harthoorn heeft Crabbendam dus onder Duits gezag meegewerkt aan het opsporen van communisten, joden en andere groepen’, voegt Hijzen daar vervolgens in een noot bij het artikel aan toe.

Volgens Harthoorn is er sprake van een doofpot en ‘het verheimelijken’ van gebeurtenissen. Experts hebben in de voorgaande decennia het oorlogsverleden van Crabbendam bewust verzwegen. Hijzen gelooft niet dat sprake is van een doofpot, maar erkent wel dat het ‘gevoelige materie’ is. ‘Voor zover ik dat kan overzien is er geen enkele reden om te twijfelen aan de authenticiteit van het bronnenmateriaal dat Harthoorn opvoert’, zegt Hijzen in april 2021, die dan als onderzoeker verbonden is aan de Universiteit Leiden. ‘Ik ga er ook van uit dat het klopt dat Crabbendam tijdens de oorlog hoofd was van de Documentatiedienst.’ Harthoorn geeft in zijn boek aan dat behalve Crabbendam ook andere medewerkers met een dubieus oorlogsverleden bij het naoorlogse Bureau Nationale Veiligheid en zijn uiteindelijke opvolger, de Binnenlandse Veiligheidsdienst (bvd), werkten.

Harthoorn drukt in zijn boek een document uit 1940 af waarin de hoofdcommissaris van de Haagse gemeentepolitie de benoeming van Crabbendam aankondigt, evenals de aanstelling van andere medewerkers. Het document bevindt zich in het Haags gemeentearchief. Het betreft ‘mededeeling’ nummer 632 van hoofdcommissaris van politie P.M.C.J. Hamer, die gedateerd is op 22 november 1940. Hamer is een overtuigd nsb’er die eerder jarenlang als militair werkte in Nederlands-Indië. De ‘Documentatiedienst’ die hij opricht in 1940 fungeert als de lokale geheime inlichtingendienst van de bezetter, en dient vervolgens als voorbeeld voor diensten elders in Nederland. ‘Met de dagelijkse leiding wordt belast de Inspecteur van Politie 1e klasse J.G. Crabbendam van het Secretariaat’, schrijft Hamer.

De briefschrijver hekelt de ‘schijn van rechtvaardigheid’ die Nederland geeft aan het geweld in Indonesië

Vanaf oktober 1940 moeten alle processen-verbaal worden doorgestuurd aan de Sicherheitsdienst met een samenvatting in het Duits. Daarin staan verschillende kenmerken van arrestanten. Het meest in het oog springend is het laatstgenoemde kenmerk. Antwoord moet worden gegeven op de hyperkorte vraag: ‘Jude?’ Die moet worden beantwoord met ‘Ja’ of ‘Nein’. In het Haags gemeentearchief is te zien hoe de Haagse politie dit verzoek gezagsgetrouw opvolgde. Met altijd daaronder de vermelding dat het document is ‘gezien’ door ‘der Polizeikommissar der Dokumentenstelle’. Niet altijd, maar wel met enige regelmaat, met daaronder de persoonlijke handtekening van Crabbendam.

In juni 1941 promoveert hij tot plaatsvervangend commissaris en in 1942 vervangt hij de commissaris enkele maanden tijdens diens verlof. Uiteindelijk wordt hij tijdens een reorganisatie op 3 april 1943 overgeplaatst naar de ‘Justitieele Dienst’ bij de Haagse politie. Daarbij wordt hij bevorderd tot ‘hoofdinspecteur’. Harthoorn spreekt het vermoeden uit dat Crabbendam na de oorlog de hand boven het hoofd is gehouden en dat hij daardoor een veroordeling in het kader van de zogeheten bijzondere rechtspleging wegens collaboratie kan ontlopen. Vervolgens krijgt hij een functie bij de naoorlogse geheime dienst die nota bene lijkt op de functie die hij tijdens de oorlog vervulde ten dienste van de nazi’s.

‘Dat iemand met een oorlogsverleden als dat van Crabbendam een hoge functie kreeg bij Bureau Nationale Veiligheid en diens opvolgers, verbaast me niet echt’, zegt Hijzen. Hij gaat ervan uit dat ook Einthoven, die binnenskamers ‘de kolonel’ werd genoemd, op de hoogte was van het oorlogsverleden van Crabbendam. ‘Einthoven had natuurlijk zelf geen smetvrij blazoen met zijn rol als politiecommissaris van Rotterdam en als kopstuk van de Nederlandse Unie. Hij zal geen bezwaar hebben gemaakt tegen de ervaring die Crabbendam onder de Duitsers had opgedaan. Ik vermoed dat alles wat hielp bij de jacht op communisten in die periode welkom was.’

Crabbendam heeft, onder supervisie van Einthoven, in de jaren direct na de oorlog de beschikking over een staf van twintig man. Die leggen zich in belangrijke mate toe op het verzamelen van informatie over (vermeende) communisten. De afdeling komt bekend te staan als ‘Bureau-Crabbendam’ of ‘Bureau B’. En het is deze Crabbendam die op 8 juli 1947 een antwoord binnenkrijgt op het verzoek om informatie over de ‘linkse tendenz’ bij De Groene Amsterdammer. Afzender is de inlichtingendienst van de Amsterdamse politie, die in opdracht van de Centrale Inlichtingendienst onderzoek doet en informatie verzamelt.

Het document behelst een droog overzicht van de belangrijkste personen die verbonden zijn aan het weekblad, telkens met vermelding van geboortedatum en -plaats en huidige woonadres. Op een aantal individuen wordt nader ingegaan, zoals op Theo Moussault, de directeur van het blad. Over hem staat vermeld dat hij op 29 februari 1940, dus vlak voor de Duitse inval, ‘enige processen-verbaal’ aan de broek kreeg, wegens ‘belediging van een hoofd van een bevriende staat’. Vanwege een tekening op de voorpagina van De Groene Amsterdammer op 30 september 1939, met als onderschrift ‘Van beren-leider tot beren-lijder’. Groene-cartoonist Leo Jordaan had Hitler getekend als dansende beer, terwijl een tweede beer ‘met de kop van Stalin, de beer Hitler leidt aan een touw, dat bevestigd is aan een in de neus van Hitler aangebrachte ring’, staat genoteerd.

Daarop volgt in het rapport een overzicht van de persoonsgegevens van de redactieleden. Als eerste wordt Sem Davids genoemd. Dat is geen toeval. Bij de wederopstanding van De Groene na de oorlog staat hij samen met advocaat en journalist Rient Dijkstra aan het roer van het blad. Dijkstra is officieus hoofdredacteur en bepaalt de inhoudelijke lijn van het blad, met sympathie voor het communisme. Davids krijgt de dagelijkse leiding en geldt eveneens als informeel hoofdredacteur, zij het ondergeschikt aan Dijkstra, zeker omdat die al snel de enige eigenaar van het blad wordt. Davids is ondanks zijn uitgesproken sympathie voor het communisme, die hij deelt met Dijkstra, geen lid van de cpn. Dijkstra wordt niet genoemd in het document, maar komt in latere rapporten van de inlichtingendienst wel uitgebreid in beeld.

Onder Davids’ redactionele leiding neemt De Groene een welwillende houding aan tegenover de Russische communisten, maar tegelijkertijd erkent hij in zijn artikelen impliciet dat de Sovjet-Unie en de overige communistische landen geen aanspraak kunnen maken op het predicaat rechtsstaat. Daarmee is De Groene ‘objectiever’ dan de communistische partijpers, inclusief De Waarheid, maar de hegemonie van de Sovjet-Unie over Oost-Europa wordt – in ieder geval impliciet – door Davids als onvermijdelijk gezien.

Davids en Dijkstra kennen elkaar van De Telegraaf, waar zij voor de oorlog werken, Davids is buitenlandredacteur, maar wordt in 1940 onmiddellijk na de Nederlandse capitulatie ontslagen. Al snel duikt hij onder, voor het grootste deel van de oorlog in het Friese dorp Grouw. Vanuit een grote kast – omringd door boeken, een atlas en een geavanceerde radio – volgt hij het oorlogsnieuws en zet hij zijn werk als buitenlandredacteur voort door nieuwsberichten op te stellen, die heimelijk worden verspreid. Na de bevrijding wil hij zo snel mogelijk terug naar Amsterdam, maar loopt hij vertraging op door de bestuurlijke molen. Pas op 11 juni 1945 krijgt hij van het militair gezag in Friesland een paspoort waarin staat dat zijn aanwezigheid in Amsterdam dringend gewenst is, onder andere vanwege zijn benoeming als redacteur bij De Groene.

‘Voorzover bekend is hij, van Joodsen bloede zijnde, in de bezettingstijd ondergedoken geweest in Friesland, onbekend waar’, meldt het rapport van de inlichtingendienst bij de naam van Sem Davids. Hij is de enige persoon in het document over wie een etnische of religieuze achtergrond wordt vermeld. Verder staat er dat Davids een abonnement heeft op De Vrije Katheder, een voormalig verzetsblad dat een brug probeert te slaan tussen communisten en niet-communisten. Afgesloten wordt met de mededeling dat er al een dossier over Davids bestaat, dat op 7 januari 1947 is overgedragen aan het Bureau voor Nationale Veiligheid in Scheveningen, de rechtsvoorganger van de Centrale Veiligheidsdienst. ‘Hoe kan dit? Nagaan (…)’, staat er met potlood bij in de kantlijn.

‘In journalistieke kringen wordt De Groene Amsterdammer beschouwd als een blad voor salon-communisten’, luidt de algemene kenschets van het blad. Ook al voor de oorlog had De Groene ‘die linkse tendenz’, staat er verder in het rapport van de Amsterdamse politie aan Crabbendam.

‘Stop!’ Leo Jordaan, gepubliceerd in De Groene Amsterdammer op 09-08-1947 © Atlas Van Stolk, Rotterdam
Minister Schokking van Oorlog is woest over het artikel in 'De Groene'. Hij vindt de publicatie ‘een misdaad’

De veiligheidsdienst heeft intussen ook interesse in de goede contacten die De Groene Amsterdammer heeft in Indonesië, ook na de soevereiniteitsoverdracht in december 1949. Zo stuurt Einthoven in februari 1950 hoogstpersoonlijk een ‘geheim rapport’ aan minister-president Willem Drees en andere ministers over De Groene Amsterdammer in verband met ‘de voorlichting ten behoeve van en in de Verenigde Staten van Indonesië’. Daarin wordt onder meer gemeld dat het blad van plan is een speciale editie voor het Nederlands lezende publiek in het inmiddels onafhankelijke Indonesië op te starten. ‘De directie’ van het blad heeft daartoe van de Indonesische autoriteiten een vergunning gekregen voor een editie met extra artikelen over ‘de Indonesische economie’. De linkse eigenaar van het Algemeen Indisch Dagblad heeft zich garant gesteld voor een oplage van vijftienduizend exemplaren.

De uitgifte van het blad is ‘een uitkomst’ voor De Groene, die op dat moment in financieel zwaar verkeert, meldt het rapport. Bijgevoegd wordt een financieel overzicht – compleet met salarisoverzichten en oplages – waaruit blijkt dat het blad jaarlijks 75.000 gulden verlies maakt. Intussen zijn de artikelen in De Groene ‘zodanig in de smaak gevallen bij IR SOEKARNO’ dat hij enkele stukken heeft laten herdrukken en zelf in Indonesië heeft laten verspreiden, blijkt uit een volgende notitie. De waardering van Soekarno is zo groot dat hij in 1950 hoogstpersoonlijk een ‘dankbetuiging [heeft] gezonden’ aan De Groene Amsterdammer.

Zo kan het kleine links georiënteerde blad zich niet alleen verheugen in de interesse van de Nederlandse en de Amerikaanse veiligheidsdienst maar ook van de politieke leiders van zowel Nederland als die van Indonesië.

Precies in deze periode publiceert De Groene Amsterdammer een uiterst alarmerende brief die een niet bij naam genoemde Nederlandse officier vanuit Indonesië aan vrienden in Nederland heeft gestuurd. Daarin beschrijft hij uitgebreid de wandaden van Nederlandse militairen. Wel toont de officier zich in beginsel overtuigd van de noodzaak van militair ingrijpen door Nederland in Indonesië en benadrukt hij dat Indonesië vanuit historisch oogpunt veel aan Nederland te danken heeft. Ook beschrijft de officier eerst hoe de Indonesiërs zich schuldig maakten aan extreem geweld. Pas daarna uit hij op eloquente wijze scherpe kritiek op de ‘schijn van rechtvaardigheid’ die de Nederlanders proberen te geven aan het extreme geweld waaraan de Nederlanders zich schuldig maken. In de brief, die op 26 februari 1949 in De Groene staat, schetst hij hoezeer binnen het Nederlandse militaire apparaat in Indonesië sprake is van een onveilige omgeving voor soldaten die intern misstanden aan de kaak willen stellen.

Juist het feit dat het hier niet gaat om een gewone soldaat maar om een officier verhoogt de geloofwaardigheid en de impact van de brief. Met zijn begrip voor het Nederlands ingrijpen en door in zijn stuk ook conservatieve, koloniale overtuigingen te verkondigen, kan de militair niet simpelweg worden weggezet als een linkse radicaal met anti-imperialistische overtuigingen. Mede daardoor brengt het artikel de Nederlandse bestuurders en militairen in grote verlegenheid en krijgt het een belangrijke vliegwielfunctie bij het politieke debat over het extreme geweld.

Bij leger en bestuurders, én in de meeste andere media, is er tegelijkertijd grote woede en verontwaardiging over de vele vergelijkingen die de officier maakt tussen het optreden van de Nederlanders in Indonesië en dat van de nazi’s tijdens de Duitse bezetting van Nederland. In 1988 zal journalist Jacobus ‘Ko’ Johannes Zweeres in Vrij Nederland onthullen dat hij de auteur was van de brief. In het artikel komt aan de orde hoezeer hij na publicatie van zijn brief te maken kreeg met intimidatie vanuit het militaire en bestuurlijke apparaat en zelfs een zelfmoordpoging deed. Na terugkeer in Nederland eind 1949 raakte Zweeres – zoals hij al vreesde – ook zijn baan als adjunct-perschef bij de Nederlandse Spoorwegen kwijt.

Al twee dagen na publicatie van de Officiersbrief komt De Groene Amsterdammer expliciet aan de orde in de ministerraad. Minister Dolf Joekes van Sociale Zaken deelt zijn ‘grote bezorgdheid’ mee over de onthullingen in het weekblad. Hij dringt er bij minister Johan van Maarseveen van Overzeese Gebiedsdelen op aan direct een onderzoek in te stellen naar de misstanden. Cruciaal is volgens hem dit ‘niet langs de militaire hiërarchische weg te doen, aangezien bij vorige gelegenheden dit niet tot bevredigende resultaten heeft geleid’, vermelden de notulen van de ministerraad.

Hierop verklaart Drees dat hij er ‘helaas’ niet aan twijfelt dat ‘de gepubliceerde berichten voor een belangrijk deel juist zijn’. Wel denkt hij dat de meeste misstanden zijn toe te schrijven aan het Knil en het Korps Speciale Troepen. Hij is het eens met Joekes dat een onderzoek ‘buiten de legerleiding om [zal] moeten plaatsvinden’. Het was immers generaal Simon Spoor die kapitein Westerling ‘de hand boven het hoofd [had gehouden]’ terwijl ‘die zich op Zuid-Celebes aan een ontoelaatbaar optreden had schuldig gemaakt’. Inderdaad was Spoor een van de kopstukken van het koloniaal gezag die tijdens een vergadering op 14 november 1946 had besloten Westerling en zijn Depot Speciale Troepen in te zetten op Zuid-Celebes. Toen vervolgens berichten over standrechtelijke executies naar buiten kwamen, zorgde Spoor ervoor dat een rapport over het militair optreden van Westerling en zijn troepen lange tijd onder de pet bleef.

In algemene zin was het Spoor die – samen met de hoogste burgerlijke autoriteiten in Batavia – gedurende de oorlog de regering in Den Haag herhaalde garanties gaf dat alle gevallen van extreem geweld grondig onderzocht en steeds streng bestraft zouden worden. Volgens historicus Rémy Limpach, auteur van het baanbrekende proefschrift De brandende kampongs van generaal Spoor, vormden deze beloftes ‘een doelbewuste tactisch-manipulatieve leugen tegen beter weten in’.

Minister Wim Schokking van Oorlog is woest over het artikel in De Groene. De publicatie ervan bestempelt hij als ‘een misdaad’. Allereerst omdat ‘het publiek zal generaliseren’, maar ook omdat ‘dergelijke publicaties ongetwijfeld ook zullen worden vertaald’, zegt hij met het oog op de al uiterst kritische internationale gemeenschap. Hij wil niet ontkennen dat ‘dergelijke berichten juist kunnen zijn’. Maar ‘het gelaakte optreden’ van Nederlandse militairen is ‘soms begrijpelijk’ als ‘men de schanddaden verneemt welke tegenover hen wordt verricht’. De chu-bewindsman vertelt de verzamelde ministers dat opperbevelhebber generaal Kruls het Groene-artikel al naar generaal Spoor heeft doorgestuurd ‘om diens mening hierover te vernemen’. Ook Schokking acht het verstandig om ‘voor een nieuw onderzoek niet de gewone militaire weg te bewandelen’. Zo geeft hij indirect te kennen dat hij de voorkeur heeft voor een onafhankelijk onderzoek met experts van buiten de militaire organisatie.

Joekes reageert op zijn beurt fel op de woorden van Schokking. De publicatie van de brief is helemaal niet ‘misdadig’ maar ‘juist’. Volgens de minister van Sociale Zaken is het ‘misdadig, dat de verantwoordelijke leiding gedurende drie maanden een dergelijk optreden toelaat’. Hij dringt er bij Van Maarseveen op aan dat ‘de betreffende officier niet het slachtoffer wordt van zijn mededelingen’. In reactie op deze uithaal krabbelt Schokking iets terug. Hij verklaart dat hij ‘het zenden van de brief geen misdaad acht, doch de publicatie ervan wel’. Uiteindelijk besluit de ministerraad dat aan Louis Beel, de Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon, de hoogste gezagdrager in Nederlands-Indië, zal worden medegedeeld dat in vervolg op het Groene-artikel een onderzoek naar de misstanden moet worden ingesteld, waarbij de suggestie zal worden gedaan om de uit Nederland afkomstige generaal Mathieu de Bruyne, die zich al in Batavia bevindt, met deze taak te belasten.

De CIA wil 'De Groene' laten opkopen en een ‘bonafide journalist’ als hoofdredacteur laten aanstellen

Nog dezelfde dag stuurt Van Maarseveen een telegram naar Beel. Wat hij precies doorseint is onbekend, maar hij verwijst er in ieder geval een dag later naar in een brief aan Beel. Daarbij voegt hij de betreffende Groene-editie, evenals een exemplaar van de NRC waarin kritisch commentaar wordt geleverd op de brief. ‘Het kabinet zal het zeer op prijs stellen, indien de officier, die de brief geschreven heeft, geen nadeel van de publicatie ervan en van het te houden onderzoek zal ondervinden’, schrijft Van Maarseveen in overeenstemming met het kabinetsbesluit, maar over generaal De Bruyne wordt met geen woord gerept. Ook over wie het onderzoek moet uitvoeren, onder welke voorwaarden en binnen welke termijn, vermeldt de brief niets.

Sem Davids, de facto hoofdredacteur van De Groene Amsterdammer, vervult met betrekking tot de Officiersbrief een opmerkelijke rol door op 10 maart 1949, in vervolg op eerder contact met Drees, een brief te sturen aan de premier waarin hij de identiteit van Zweeres onthult, met precieze rang erbij en waar hij is gelegerd. De vraag dringt zich op waarom Davids de naam van de briefschrijver deelt met de premier. Bronnen doorspelen aan autoriteiten is immers een soort doodzonde in de journalistiek. Een voor de hand liggend motief is dat Drees enkele dagen eerder in de Senaat heeft verklaard hoogstpersoonlijk in te staan voor de veiligheid van militairen met aanklachten. In dat scenario deelt Davids de naam van Zweeres, in de hoop dat Drees de veiligheid van de officier zal waarborgen. Dat gebeurt dan vanuit de gedachte dat de militaire autoriteiten Zweeres vroeg of laat toch wel zullen traceren, en dat de bemoeienis door Drees ook in dat geval diens veiligheid zal waarborgen.

De interesse van de geheime dienst voor De Groene blijft ook na publicatie van de Officiersbrief groot, en zij blijft informatie over het weekblad verzamelen. Rob Hartmans beschrijft in zijn boek Geestdrift met verstand over de geschiedenis van het weekblad dat het in 1950 is omgezet in een ‘coöperatieve vereniging’ waarbij de lezers formeel de eigenaars van het blad worden. ‘Naar de werkelijke redenen om een dergelijke constructie op te zetten kan slechts worden gegist’, schrijft Hartmans. De behoefte om de lezers meer aan het blad te binden, speelt ‘zeker een rol’, schrijft hij. Documenten in het bvd-dossier bewijzen dat er achter de schermen veel meer speelde en dat de geheime dienst actief betrokken is geweest bij het coöperatie-plan.

Op 16 december 1949, bijna negen maanden na publicatie van de Officiersbrief, produceert de geheime dienst een nieuw, vijftien pagina’s tellend rapport, over ‘de plannen tot reorganisatie’ van De Groene. Uit alles blijkt dat de dienst gebruik maakt van een informant bij het blad, aangezien in het rapport tot op detailniveau en met beschrijvingen van de werkatmosfeer verslag wordt gedaan van het dagelijkse reilen en zeilen bij De Groene. ‘De redactievergaderingen hebben veel weg van kleine oorlogen, waarbij de meerderheid het echter voortdurend verliest van een minderheid’, vermeldt een vervolgrapport.

Uit de stukken blijkt dat wat inmiddels de Binnenlandse Veiligheidsdienst heet op de hoogte is van en steun geeft aan het coöperatieplan, maar wellicht zelfs een activerende rol vervult. Doel van het plan is om ‘de macht van Dijkstra en Davids te breken’, zegt hij met verwijzing naar het tweetal dat in die jaren aan het roer staat bij het weekblad. Op papier worden de lezers eigenaar van De Groene, maar in werkelijkheid is het een couppoging, waarbij de Nederlandse geheime dienst betrokken is, die ervoor moet zorgen dat het procommunistische karakter van De Groene Amsterdammer verdwijnt.

Drijvende kracht is de ‘zakelijke leiding’ van het blad, zo wordt gemeld, waarmee wordt gedoeld op – onder anderen – de liberale directeur van De Groene, H.P. van Leeuwen. Hij was voor de oorlog in Indonesië een leidinggevende op een plantage en zat jarenlang in een Japans interneringskamp. Van Leeuwen wordt gesteund door ‘een meerendeel der redactie’, staat er. ‘Gezien het feit, dat de twee personen – Mr. Dijkstra en Mr. S. Davids – aan wie dit weekblad zijn communistische oriëntatie uitsluitend te danken heeft, met de achtergrond van de reorganisatie onbekend zijn, wordt verzocht van het hiernavolgend overzicht zeer vertrouwelijk gebruik te maken.’

Bij het rapport is ook een lange lijst met namen gevoegd van mogelijke kandidaten die plaats kunnen nemen in een te vormen ‘Voorlopig bestuur’ en ‘Comité van Aanbeveling’. Onder het kopje ‘Worden uitgenodigd voor het comité van aanbeveling’ prijkt ‘Dr. W. Drees’ boven aan een lijst van tientallen namen, mét vermelding van zijn huisadres. Uit het dossier blijkt niet of de premier ook daadwerkelijk is benaderd. In ieder geval is Drees op dat moment niet meer zelf direct verantwoordelijk voor de veiligheidsdienst die sinds augustus 1949 niet meer onder het ministerie van Algemene Zaken valt maar onder het ministerie van Binnenlandse Zaken.

Hetzelfde rapport bevat ter onderbouwing van het coöperatieplan nog een lange tirade tegen Sem Davids. Hij is ‘een salon-marxist die met overgave ter wille van zijn eigen visie een practiserend kominformman zou kunnen zijn’, waarbij wordt verwezen naar de Kominform, de overkoepelende organisatie van communistische partijen in Europa. In de kantlijn staat met potlood: ‘We hebben, meen ik, eens een “bericht” (…) gehad, dat de cpn overwoog om Davids naar Oost-Europa te sturen.’ De journalist is een onbetrouwbaar en gevaarlijk individu die ook achter de schermen dubieuze internationale contacten heeft, is de teneur van de achtereenvolgende rapportages.

Alle inspanningen ten spijt heeft het coöperatieplan nooit geleid tot ‘het breken van de macht’ van Dijkstra en Davids. Het plan zal niet de enige keer blijken dat binnen de geheime dienst wordt gesproken over een poging tot machtsovername bij De Groene. Historicus Dick Engelen beschrijft in zijn boek over de geschiedenis van de bvd hoe de cia, de buitenlandse inlichtingendienst van de VS, in de tweede helft van de jaren vijftig bij Einthoven aanklopt met ‘een uitgewerkt plan’ om De Groene op te kopen en een ‘knappe bonafide journalist’ als hoofdredacteur aan te stellen. Maar dit plan gaat zelfs Einthoven te ver en hij verbiedt de Amerikanen ‘ronduit (-) zich met onze interne aangelegenheden te bemoeien’.

Tot eind jaren zestig behouden Dijkstra en Davids hun bepalende rol bij De Groene. De omvorming van het weekblad tot coöperatie heeft de lezers slechts in theorie mede-eigendom gegeven. Dijkstra is en blijft de allesbepalende eigenaar en hoofdredacteur tot aan zijn dood in 1970. Zijn protegé Davids behoudt een prominente rol in de redactie tot aan zijn dood in 1969.

Voor Einthoven geldt dat zijn oorlogsverleden nooit een beletsel is geweest voor zijn hoge ambtelijke positie. Tot aan zijn pensioen in 1961 blijft hij de hoogste baas van de Binnenlandse Veiligheidsdienst. Hetzelfde geldt voor Crabbendam die tot 1958 hoofd van de Documentatiedienst blijft en ook daarna tot zijn pensionering in 1963 werkzaam blijft bij de Nederlandse geheime dienst. Het verhaal over zijn opmerkelijke werkervaring tijdens de Tweede Wereldoorlog neemt hij bij zijn dood in 1974 mee zijn graf in.

Lees hier de brief terug uit 1949

Dit is een voorpublicatie uit het boek De Indische doofpot: Waarom Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië nooit zijn vervolgd. Het betreft een bewerkte versie van delen uit het boek. Deze publicatie is tot stand gekomen met steun van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten, fondsbjp.nl