
‘Doe het niet’, waarschuwt de oudere schrijfster de jonge studente met schrijfambities. ‘Wat je ook zult schrijven, je zult niet serieus worden genomen. Mannen gaan je niet lezen, je zult nooit in aanmerking komen voor een literaire prijs.’
Het is een terloops gesprekje in The Wife, de verfilming van de gelijknamige roman van Meg Wolitzer, maar als je het erin wilt zien is het een sleutelscène. De confrontatie vindt plaats in de bibliotheek van de universiteit, op de achtergrond een boekenkast waarin de in leder gebonden boeken canoniek en mannelijk imposant staan te wezen. Natuurlijk zie je de jonge studente kijken met een blik van: dat zullen we nog wel eens zien. Waarom zou de kennelijke frustratie van de oudere schrijfster die van haar worden? En zie, het verhaal dat ze schrijft valt haar docent onmiddellijk op. Blozend luistert ze naar zijn loftuitingen, en even blozend laat ze zich zijn geflirt met haar welgevallen. Als hij zegt haar iets te willen verzoeken is ze op alles voorbereid, maar niet dat hij haar vraagt om te komen babysitten omdat hij samen met zijn vrouw naar een diner moet. Haar kennismaking met zijn huiselijke situatie, het domesticale geruzie en de irritatie van zijn vrouw inspireren haar tot een nog beter verhaal. En ja, natuurlijk laat ze zich daarna door haar leermeester kussen.
Zo’n vier decennia later zitten de studente van destijds en de inmiddels tot professor uitgegroeide docent als echtpaar-op-leeftijd Joan en Joseph Castleman in het vliegtuig naar Stockholm, alwaar een van hen de Nobelprijs voor literatuur in ontvangst zal nemen. De oudere Joan wordt gespeeld door Glenn Close, op wier zwijgende gelaat alles zich afspeelt: geduld, berusting, spot, soevereiniteit. Haar voornaamste zorg is het welzijn van haar man. Slikt hij zijn pillen op tijd, zit er geen vlek op zijn overhemd, maakt hij zich niet te druk met het oog op de zwakke conditie van zijn hart? Deze Joan is de vleesgeworden dienstbaarheid, ondergeschikt aan het literaire genie van haar echtgenoot. Waar haar eigen schrijfvuur van weleer is gebleven?
Er schuilt een raadsel in The Wife, op het eerste oog een beetje een flauw raadsel dat ook nog eens hélemaal wordt opgelost. In de film gebeurt dat subtieler, terloopser en natuurlijker, dan in de roman. Het maakt de film boeiender, complexer ook. Het vervelende van een duidelijke clou is dat alles wat eromheen hangt bijzaak wordt. Wat ik me van de roman herinner is die ontknoping tegen het einde, waardoor het een nogal bleek boek is geworden in mijn perceptie. Net te eenduidig feministisch om helemaal interessant te kunnen zijn. Zo’n schrijfster is Meg Wolitzer ook, gestaag leverancier van verhalen en romans waarin het altijd nadrukkelijk draait om ‘de vrouwelijke ervaring’.
Wolitzer is generatiegenoot en geestverwant van Jennifer Egan en Elizabeth Strout, maar iets maatschappelijker in haar ambitie, en daarmee ook wat platter en bitterder in haar werk. Haar recentste roman is The Female Persuasion (2018) waarin ze een dubbelportret schrijft van een jonge en een oudere feminist. Het is een lijvige maar ook een beetje landerige roman, uitwaaierend over decennia en steden, en thema’s verkennend die ook in The Wife (2003) schuilen: bewondering, jaloezie, loyaliteit, autonomie, verraad. Wolitzer’s beste roman is The Interestings (2013), in het Nederlands verschenen als De interessanten, dat in zijn brede, meeslepende en realistische verteltrant te vergelijken is met A Visit from the Goon Squad van Jennifer Egan en Freedom van Jonathan Franzen. Wolitzer focust op het thema vriendschap, beschrijft indringend het irrationele begin van vriendschappen, hoe jaloezie een ontwrichtende factor is, en dat mensen een beetje veranderen maar eigenlijk vooral hetzelfde blijven, in feite niet meer dan een dikkere gestolde variant van zichzelf worden.
The Wife kreeg ik vijftien jaar geleden cadeau van een oudere schrijfster. Het begeleidende kaartje valt eruit als ik het uit de kast pak. ‘Plot voorspelbaar, boodschap nog steeds valide’, schreef ze. En zo is het. Ik sla de roman op een willekeurig punt open en val midden in een discussie tussen de zojuist geciteerde oudere schrijfster, te gast op de universiteit, en de verzamelde docenten onder wie de dan nog jonge docent en schrijver in spe Joe Castleman. Studente Joan hoort de discussie aan, ziet met argusogen hoe haar docent zich blijkbaar aangetrokken voelt tot deze boze, ‘once good looking woman who had gotten a little too heavy’; ‘she was gifted, her gifts were strange and discomforting and sort of male’. Hun gesprek gaat over het vrouwelijk literair genie, of dat bestaat, en ja hoor, een van de mannen schermt met Flannery O’Connor, wier werk – ‘there’s really no one like her’ – hij altijd behandelt in zijn colleges.
De schrijfster moet ervan zuchten. Het is een herkenbare zucht; het aantal erkende vrouwelijke literaire genieën is overzichtelijk. In Engeland wordt steevast Virginia Woolf naar voren geschoven, in Nederland stond lange tijd Carry van Bruggen op eenzame hoogte, maar die lijkt nu voorzichtig gezelschap te krijgen van Annie M.G. Schmidt, al is zij natuurlijk ook weer een geval apart. Gevallen apart, die kan de literaire canon nog net verdragen.
‘Haar zuidelijke achtergrond geeft haar iets exotisch’, probeert de schrijfster de status van Flannery O’Connor te demystificeren. ‘Net als die eekhoornachtige androgyne Carson McCullers.’ Om er vervolgens nog een schep bovenop te doen door te stellen dat je als vrouwelijke schrijver op z’n minst dat exotische moet hebben om gelezen te worden, suïcidaal of lesbisch moet zijn om de aandacht van de mannelijke poortwachters te kunnen krijgen. ‘I don’t want to be a strange creature’, barst ze in een hartstochtelijke exclamatie uit. ‘I guess I just want to be loved.’

Eerlijk gezegd was ik verbaasd hoe goed The Wife als film is, hoe spannend, aangrijpend zelfs. Het demonstratieve van de roman vóel je niet in de film, wat dus deels te maken heeft met het gebrek aan nadruk op een ontknoping. Voor een ander deel heeft het te maken met de figuur van Glenn Close, aan wie gezien haar staat van dienst op geen enkele manier frustratie, miskenning, ongeluk kleeft. In een literaire recensie zou dit een buitenliterair argument heten, ik weet niet of iets dergelijks ook een naam heeft in de filmwereld. Dat als Matt Damon de titelheld speelt, dit al bijdraagt aan diens interessantheid. Maar het heeft ook te maken met de kleur die het drama krijgt in deze bewerking; behalve een politiek is het ook een sterk persoonlijk drama geworden. Glenn Close speelt een vrouw die loyaal is aan haar man, maar in wie je toch onmiddellijk de subversiviteit proeft. Er smeult iets onder het oppervlak, feilloos aangevoeld door de naar Stockholm meereizende biograaf van Castleman, een heerlijke sardonische rol van Christian Slater. Zo ijdel als de Nobel-laureaat is, zo weinig heeft hij op met degene die zijn levensverhaal wil optekenen. Wat is het dat hij te verbergen heeft?
De man om wie alles draait, voor wie de loper wordt uitgerold, wiens boeken in alle talen zijn verschenen, wiens doorzichtige versiertrucs tot op de dag van vandaag effect sorteren, is een stumper en pocher eerste klas, even broos als irritant neergezet door Jonathan Pryce. De flashbacks naar de beginjaren van hun verbond verklaren veel, zo niet alles van de scheefgegroeide verhouding tussen hem en zijn vrouw. The Wife is het drama van een huwelijk, waarin van de kant van de vrouw de liefde misschien langzaam is overgegaan in medelijden. Hoe haar loyaliteit steeds meer onder druk komt te staan is de spanning van deze film.
En dan nog dit: anno 2018 is het verhaal van The Wife, zich afspelend in de jaren negentig, actueler dan ooit. De louter door witte bebaarde sigaarrokende mannen bevolkte wereld van de Stockholmse Nobelprijsjury, waarvan inmiddels bekend is dat die corrupt en seksistisch te werk ging, oogt als een vesting uit vroeger tijden. De gesprekjes, de kwinkslagen (‘Nee hoor, gelukkig schrijft mijn vrouw niet’, bralt Castleman, ‘thank God’), het partnerprogramma voor de vrouwen… Des te gelatener Joan het hele ceremonieel ondergaat, des te beledigender alles eruitziet. Van hun twee volwassen kinderen is alleen de zoon meegekomen, eveneens een aspirant schrijver, die vergeefs hengelt naar de goedkeuring van zijn vader. Pijnlijke scènes zijn het waarin de vader niet thuis geeft, de zoon mokt en de moeder de boel bijeen poogt te houden.
‘I love you’, klinkt het op zeker moment machteloos uit de mond van Castleman.
‘I know you do’, is het enige wat zijn vrouw hierop nog te zeggen heeft.
Wat de man ook nog zegt: ‘Every marriage is just two people striking a bargain. I traded, you traded. So maybe it wasn’t even.’
Op een getrapte manier gaat The Wife over hoe die ongelijkheid uitpakt in een schrijversleven. Het wordt niet met zoveel woorden gezegd, maar gesuggereerd wordt dat het ‘vrouwelijk’ oog voor psychologie, relaties, intimiteit, pas literair gewaardeerd wordt indien afkomstig uit een mannelijke koker. Net zoals je zou kunnen concluderen dat een geniaal schrijver dan toch die les van de boze schrijfster van toen ter harte heeft genomen, en eieren voor haar geld heeft gekozen. Het was de slechtste deal die ze kon sluiten.
The Wife is nu te zien