The Beatles op Abbey Road in 1969 © Apple / EMI / HH

Abbey Road, Londen, september 1988. Saul Adler stapt het beroemdste zebrapad ter wereld op, maar moet bruusk achteruitspringen om niet geraakt te worden door een auto en valt op zijn heup. Wanneer de chauffeur zijn versie van het ongeluk deelt, denkt Saul: ‘Ik kon een lachje niet onderdrukken vanwege zijn zorgvuldige reconstructie van de geschiedenis, schaamteloos in zijn voordeel vertekend.’ Maar kunnen we dan wél vertrouwen op wat Saul ons vertelt? De titel van Deborah Levy’s nieuwe roman, De man die alles zag, kun je ironisch lezen. Deze man heeft namelijk een zeer troebele blik.

Na de bijna-botsing laat Saul zich op Abbey Road Beatles-gewijs fotograferen door Jennifer, zijn vriendin. Hij zal de foto meenemen naar de ddr, als cadeautje voor zijn gastgezin – de dochter des huizes is een grote Beatles-fan. In Oost-Berlijn gaat hij als historicus onderzoek doen naar de culturele oppositie tegen het opkomende fascisme in de jaren dertig. Hij begraaft er ook de as van zijn vader, een rabiaat communist, wordt er passioneel verliefd op zijn tolk, Walter Müller, en slaapt er met diens zus Luna, de Beatles-fan. Hij wil hun vrijheid schenken, maar brengt hen juist daardoor in de problemen, want in de ddr hebben de muren oren. Althans, dat denkt Saul, die paranoïde is. ‘Jij had nog meer last van waanideeën dan de Stasi’, zegt Walter later tegen hem.

Als lezer word je meegesleept in Sauls paranoia, wat voor een licht desoriënterende leeservaring zorgt. Wat is echt en wat niet? Lees je het verhaal van een achterdochtige gek of is er écht van alles aan de hand? Dat er íets niet klopt, merk je al snel: Levy dropt hier en daar bewust anachronismen. Een gsm bij het auto-ongeluk in 1988, Adler die in datzelfde jaar het einde van het IJzeren Gordijn voorspelt. Bovendien ziet hij foto’s van fotografe Jennifer Moreau nog voordat zij ze gemaakt heeft. Is deze man helderziend of waanzinnig?

Als lezer word je meegesleept in Sauls paranoia. Wat is echt en wat niet?

In het tweede deel van de roman geeft Levy hiervoor een verklaring. In juli 2016 wordt Saul Adler opnieuw aangereden op Abbey Road, en deze keer komt hij er niet met een paar schrammen en blauwe plekken van af, maar belandt hij in het ziekenhuis en beginnen Oost en West, heden en verleden, tijd en ruimte in elkaar over te vloeien, vermoedelijk een handje geholpen door de morfine. In zijn vriendelijke dokter ziet Saul een Stasi-informant die hij kende in Oost-Berlijn. Zijn vader, die in het eerste deel van het boek al gestorven was, komt hem bezoeken in het ziekenhuis: ‘De eerste keer dat hij overleed was dertig jaar geleden’, zegt Saul. ‘Ik was eraan gewend geraakt dat hij overleed en weer tot leven kwam en dan weer overleed.’ Waarop hij begint over ‘een onbewust gedachtemisdrijf’: ‘Stalin was daarvan op de hoogte en wilde iedereen die zich eraan schuldig maakte laten vermoorden, en dat zijn we dus allemaal.’ Heeft Saul zijn vader enkel in gedachten laten sterven? Vadermoord als gedachtemisdrijf?

Eveneens aan zijn ziektebed: zijn broer, die een minder grote bullebak lijkt te zijn dan Saul ons eerder deed geloven. En uiteraard Jennifer Moreau, intussen een vrouw van middelbare leeftijd en een beroemde fotografe, maar voor Saul nog steeds de 23-jarige die hem na zijn huwelijksaanzoek aan de deur zette. Toch lijken de twee een hele geschiedenis te hebben, een die hij moedwillig heeft verdrongen.

Het is niet de eerste keer dat Levy dat thema uitspit: in De man die alles zag, haar achtste roman en de derde op rij die genomineerd werd voor de Booker Prize, beschrijft ze hoe Saul schijnbaar zelf gaten in zijn geheugen heeft gebrand; in Things I Don’t Want to Know deed ze iets gelijkaardigs met haar eigen kindertijd in Zuid-Afrika. In zijn ziekenhuisbed probeert Saul zijn herinneringen scherp te krijgen – ‘Wat was er gebeurd tussen mijn dertigste en mijn zesenvijftigste? Die jaren was ik kwijtgeraakt aan de morfine’ – maar elke keer als hij in de buurt komt van iets wat hij liever zou vergeten, vlucht hij in zijn hoogst eigen versie van het verleden. Met Jennifer naast zijn bed bevindt hij zich in een soort gedwongen psychoanalyse: zij haalt de verdrongen herinneringen een voor een naar de oppervlakte.

Niet toevallig is Jennifer Moreau een fotografe, en niet toevallig koos Levy als motto voor haar boek een citaat uit Susan Sontags Over fotografie: ‘Mensen fotograferen staat gelijk aan hen schenden, hen zien zoals ze zichzelf nooit zien, iets van hen weten wat zij zelf nooit kunnen weten. Het maakt mensen tot objecten die symbolisch in bezit kunnen worden genomen.’ Jennifer ziet Saul zoals hij zichzelf niet kan zien, zichzelf niet wíl zien. Zij trekt hem uit zijn zelfgekozen versie van de feiten – de versie waarmee hij kan leven – en toont hem dat hij niet de man is die hij hoopte te zijn. Ze toont hem dat het bestuderen van wrede regimes, het onderzoeken van de psychologie van de mannelijke despoot, hem er niet van heeft behoed zelf wreed te zijn.