
Wij lezen van links naar rechts. Dat zijn we gewoon en daarom kijken we zo ook naar schilderijen. In bijvoorbeeld de roerloze interieurs van Vermeer staat het meisje dat een hoofdrol in de ruimte speelt rechts in beeld en naar links gewend. Het licht komt van links. Dat daglicht valt op het stille meisje en streelt haar kleur die fluwelig zacht begint op te lichten. Ik zie dat in die schilderijen de eigenlijke sleutel het binnenvallend daglicht is. Kijk geduldig, dan zie je het speuren en tasten dat als vanzelf vorm en kleur van het volume weet te vinden. Ook de stralend heldere Dyptiek van Bob Bonies bekijk ik van links naar rechts. De beeldvorm ervan is samengesteld uit rechthoekige vormen strakke kleur te midden van soortgelijke vormen wit. Ze maken een systematische indruk. Dat is de aard van deze vormgeving. In een schilderij van Vermeer glijdt het licht altijd een beeldruimte binnen waar het ook schemert. Het licht vindt vorm en laat de kleuren oplichten uit hun schaduw. Schemerachtig met daarin licht dat rondgaat – zo zitten zulke schilderijen in elkaar en zo, op de tast, kijken we ernaar.
In het schilderij van Bonies zijn de vormen en kleuren zonder schaduw. Die had Mondriaan uit de kunst gehaald. Hij en anderen (als Van der Leck) waren in een nieuwe abstracte vormgeving verzeild geraakt. Vervolgens was toen een verheldering van het repertoire nodig. Rechthoekige vormen, drie kleuren en zwarte lijnen op wit. Dat vond Mondriaan wel genoeg. Meer zou verwarrend worden. Vanuit dat repertoire is ook Bob Bonies begonnen. Hij is ook verder gegaan. Er kwam veel meer brede ruimte in de beeldende voorstelling. Vergeet niet dat bijna het hele oeuvre van Mondriaan uit kleine schilderijen bestond. In die kleine ruimte worden rechthoekige vormen dicht op elkaar heen en weer geschoven – zo voorzichtig en zorgvuldig als in klassieke stillevens de dingen worden gearrangeerd. Je bleef er heel dichtbij met je oog.
Vergeleken met de intieme composities van Mondriaan lijkt de Dyptiek van Bonies ruim en overzichtelijk als een panorama. Eerst begint het oog te dwalen totdat het in de plaatsing van de rechte vormen en de strakke kleuren toch een systematisch patroon begint te vermoeden. Nochtans gaat het tussen de twee panelen om een soort verplaatsingen die eerder praktisch zijn. In het linkerpaneel zien we een organisatie van vier scherpe rechthoekige vormen die heel helder van kleur zijn: rood, blauw, geel en groen. Het groen is trouwens een vierkant. Deze vormen van kleur worden door strakke vlakken wit onderbroken. Het patroon van dat wit komt overeen met de plaats van de vierkanten kleur in het rechterpaneel van dit tweeluik. Elk daarvan zou teruggeplaatst kunnen worden naar het linkerpaneel waar ze allemaal maar in één plek wit passen. Dan krijg je een linkerpaneel dat volgepast is met complete rechthoeken rood, blauw, geel en groen. Het rechterpaneel is dan een groot vlak intens wit dat glashelder zou stralen naast, denk ik, de wat zwaardere gloed van de vier kleuren samen.
Ik stel me voor dat dit schilderij als een collage van rechthoekige kleuren begonnen is. Maar dan werden van links vier vierkanten kleur naar rechts verplaatst, op de plek waar ze terechtkwamen. Intussen werd door die verplaatsing vooral al het wit in het schilderij vrijgelegd en geactiveerd dat toen een intens eigen patroon van heel markant wit werd. De rijkdom van Dyptiek is dat het inderdaad een soort dubbel schilderij is. Het is een ensemble van kleuren die scherp stralen – des te helderder omdat de rechthoeken zo kantig zijn. Geen spoor van rafelige schaduw langs de randen. Daar begint overal het wit dat zoveel strakker straalt omdat het in contrast met de kleuren steeds witter lijkt te worden. De helderheid is onwaarschijnlijk en met geen pen te beschrijven.