Patrouille op de ski en wapentransport met paard en slee, Finland, 1940 © AP Photo / HH

Twee mannen zitten in de sauna. De een vertelt een verhaal: er was eens een dorp dat door een vijandig leger werd verwoest. Alle gebouwen werden platgebrand, alle inwoners gedood. Slechts één man, Zacharias, wist te ontkomen. Hij vluchtte naar een nabijgelegen eiland, waar hij van de natuur wist te leven totdat de winter aanbrak. Zacharias begon te wanhopen, maar toen zag hij een nietsvermoedende wandelaar die uitgleed en met zijn hoofd op een rots viel. Om in leven te blijven besloot hij de man op te eten: ‘Het lichaam was nog heel goed te bewaren in die winterse kou en hij had nu eenmaal erge honger.’ Enige tijd later doodde en verorberde hij nog een toevallig passerende man, en daarna nog een. Op een gegeven moment ontdekte een veldwachter de menselijke resten, en Zacharias werd gearresteerd. Na een rechtszaak werd hij wegens kannibalisme ter dood veroordeeld: ‘Arme Zacharias, dat het noodlot hem dwong tot dit uiterste te gaan! Dat is nodig, soms, nodig om te overleven.’

Deze korte vertelling introduceert de thema’s en morele kwesties die centraal staan in Uiterste dagen, de debuutroman van Ferdinand Lankamp (1989): overlevingsdrang, de noodzaak van het brengen van offers, en de vraag of geweld ethisch kan worden verantwoord. Het verhaal waarin dit alles aan de orde komt heeft Lankamp bijzonder origineel gesitueerd: Uiterste dagen speelt zich af in Finland, aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog. Het is 1940 en grote delen van het land dreigen te worden veroverd door de Sovjet-Unie. Het Finse leger probeert de aanval af te weren, en daarmee is de Winteroorlog uitgebroken. Edvard Haga, een boer die 22 jaar eerder al tegen de communisten vocht in de Finse Burgeroorlog, wordt benaderd door kapitein Falander, die hem probeert over te halen opnieuw voor het vaderland ten strijde te trekken. Aan de hand van het verhaal over Zacharias wil hij Edvard overtuigen van het belang van zelfbehoud, wijzend op de weerbarstigheid van het Finse volk. Veel druk hoeft Falander niet uit te oefenen: de boer beschouwt het als zijn plicht om zijn geboortegrond te verdedigen en vertrekt met zijn geliefde merrie Ida naar het front.

Lankamp lijkt een klassieke historische roman te hebben willen schrijven: Uiterste dagen bevat landkaarten van Finland, veel couleur locale en is wat betreft taalgebruik nadrukkelijk niet-hedendaags. Ook de stijl van Lankamp heeft iets traditioneels. Hij schrijft ingetogen, ernstig, en weet af en toe te verrassen met een fraaie, zintuigelijke beschrijving: ‘Aan de overkant van de steenbrug, aan het begin van de Rimalväg, kijkt Edvard als altijd opzij, richting de boerderij waar hij is opgegroeid en waar Johannes nu woont. Die boerderij baadt in het purperen licht van de ondergaande zon in het westen, het falurood gemeniede hout kleurt er wat bruinachtig in, de witte hoeken zijn wat zachter. Aan zijn rechterkant, richting het westen, hangt de oranje zon zelf boven de sparren en beuken op Törvesbacken.’

‘Arme Zacharias, dat het noodlot hem dwong tot dit uiterste te gaan!’

Op een kwart van het boek vindt een abrupte perspectiefwisseling plaats. Aan het woord is nu een naamloze jongeman, opgegroeid in het Zuid-Holland van de 21ste eeuw. Hij vertelt hoe hij geschiedenis studeerde, niet in aanmerking kwam voor de academische carrière die hij ambieerde, en al aanmodderend een oude liefde herontdekte: het schrijven. Nadat hij enkele verhalen heeft gepubliceerd, besluit hij, geïnspireerd door de kleurrijke anekdotes van zijn Finse grootmoeder, een roman te schrijven.

Wat blijkt? De jonge schrijver, die overigens precies hetzelfde traject heeft afgelegd als Ferdinand Lankamp zelf, is de achterkleinzoon van Edvard Haga, en het verhaal over diens oorlogservaringen is door hemzelf geschreven. In drie hoofdstukken, die het verslag van Edvards reis naar het front onderbreken, reflecteert de schrijver op zijn historische interesse, zijn literaire ambities en zijn fascinatie voor geweld. Lankamp essayeert vaardig en zet de ideeën van zijn verteller helder uiteen, maar toch zorgen deze delen ook voor wrijving. Niet alleen lijkt Lankamp voorzichtiger over persoonlijke zaken te schrijven, waardoor deze schaduwautobiografie aanvankelijk wat afstandelijk aandoet, ook zijn de metafictionele reflecties zo expliciet dat je af en toe het gevoel krijgt dat de auteur zijn eigen boek aan het uitleggen is.

Zo vertelt de schrijver dat hij de historische feiten geen geweld aan wil doen en er daarom voor terugdeinst om een sensationele plot te verzinnen. Kort daarna worden de lotgevallen van Edvard Haga weer beschreven: hij weet het front te bereiken, maar wordt door een banaal ongeluk al vroeg uitgeschakeld. Wanneer hij weer bij bewustzijn komt, is de oorlog al voorbij. Wat begon als een jongensboek blijkt dus een plotloze roman te zijn, precies zoals de schrijver voor ogen zei te hebben. De compositie van Uiterste dagen is ingenieus, maar soms voelt het alsof het verhaal van Edvard Haga eerder wordt aangewend om de opvattingen van de jonge schrijver te illustreren dan dat het voor zichzelf mag spreken; de essayist in Lankamp komt meer dan eens voor de romancier te staan.

Toch heeft deze zelfbewuste benadering ook uitmuntende passages opgeleverd, zoals wanneer de verteller beschrijft wat hij voelt tijdens een bezoek aan de begraafplaats van zijn Finse overgrootouders, of wanneer hij tegenover zijn stervende oma vaststelt dat hij geen ‘onwaarheden’ over zijn familie wil verkondigen, en zich daarom voorneemt een zo eerlijk mogelijk boek te schrijven. Bij de ontwapenende, gevoelige slotpassages aangekomen, moet je wel constateren dat deze integere, serieuze schrijver, en daarmee ook Ferdinand Lankamp zelf, absoluut zijn woord heeft gehouden.