
In gewoon gebruik heet Mondriaans witgele schilderij, een ruitvorm van 113 centimeter in diameter, Ruitvorm met gele lijnen. Dat is een figuratieve beschrijving. Zo beschrijf je bijvoorbeeld ook een schilderij, ook zwaar met geel, als Zonnebloemen van Van Gogh. Ze staan en hangen wat in een vaas, die typisch sliertige bloemen. Hier en daar begint hun geel te verwelken. Bij enkele van de bloemen zijn de gekrulde blaadjes, helder gekruld geel, uitgevallen. Daar bleef het hart van de bloem over. De kleur daarvan is mat, geelbruin, bijna herfstig. Wat ik wil zeggen: de vaas met het verwarde boeket bloemen, en hun langzame verval mettertijd, de verwelking van geel naar bruin, zijn door Van Gogh ook echt gezien. Hij was een bezeten kijker naar wat er in de natuur gebeurde. Het schilderij was een intense waarneming, van heel nabij, van bloemen die verwelken. Ze staan midden in het beeldvlak, de vaas is stevig als een sokkel. Die markeert ook hun ruimtelijke plek in de gele hoek van de kamer. Eigenlijk zijn de bloemen geportretteerd. Van Gogh zette stil wat hij zag: alles werd veel intenser daardoor.
Toen Mondriaan met zijn witgele schilderij begon, waren de gele lijnen nog niet voorhanden om naar te kijken. Zo in 1914 was hij begonnen met kubistische variaties. Hij woonde in Parijs. Hij zag façades van grote huizen, de ritmering van ramen en deuren. De kubistische vormgeving, het hoekige idioom daarvan, leidde ertoe dat hij de façades die hij zag steeds meer begon te abstraheren. Hij schilderde geleidelijk minder rijen van vensters bij elkaar – daarna meer de eigenlijke ritmering van vensters. Die schilderijen waren minder werkelijke waarnemingen dan voorheen. Hun baksteenkleuren werden gelijker van toon. Het schilderen werd abstracter. Wat er aan vormgeving in het schilderij tot stand kwam, gebeurde op het beeldvlak terwijl geschilderd werd. Het was de waarneming voorbij, ook de controle door waarneming. Van Gogh keek bij het schilderen nog heen en weer: van bloemen naar beeldvlak en terug. Mondriaan begon alleen naar het beeldvlak te kijken en naar wat het feitelijke schilderen daar teweegbracht. Dat was nieuw. Wat werd dan geschilderd? Het was van toen af aan dat hij zijn werken compositie begon te noemen. In ieder geval is dat een term die niets van tevoren al vastlegt. In de muziek spreekt men, voor iets onbestemds, van een fantasie. Omdat een melodie een gebeuren is in de tijd, is een fantasie een lange sliert van klank. Componeren is het vrijelijk bij elkaar leggen van dingen, op het vlak van een schilderij. Daarna zie je de elementen tegelijkertijd samen bij elkaar als het werk gemaakt is.

Het geelwitte schilderij van Mondriaan is zo wonderbaarlijk mooi dat het wel gedroomd lijkt. Een goede titel voor dit werk is Compositie met wit en geel. Die laat ook meer ruimte aan de kijker als hij zelf bijvoorbeeld kijkt en wegdroomt. Gele lijnen, zei ik al, was te strikt, te figuurlijk. Het zijn geen voorwerpen. Ook geen wegkwijnende zonnebloemen. Het zijn al helemaal geen lijnen maar eerder smalle vlakken. Hooguit zijn ze slank als lijnen. Laat ik ze ook stroken noemen. Ze zijn smal en, vier keer, van hetzelfde eigeel. Verder zijn ze ook verschillend van elkaar. Ze zijn niet precies rechthoekig, bijvoorbeeld, wat in Mondriaans idioom ongewoon is. Elke gele rechthoek werd aan de twee zijkanten schuin afgesloten door de rand van het witte, ruitvormige vlak. De locatie van de verschijningen geel in de hoeken van de ruit is min of meer gelijk. Er is echter ook steeds een klein verschil in breedte tussen de stroken geel. Het begint met het smalste geel in de rechterhoek. Het verloop naar een steeds iets breder geel gaat kloksgewijs. De smalle stukken geel waren aan hun korte kant schuin, puntig afgesneden. Er zijn verschillen in breedte. Daardoor werken die stroken, zeker in het zachte wit van de ruit, opmerkelijk lichte passages van kleur. Die bewegingen van het geel lijken, op hun plek waar ze voorbij komen, korte verschijningen. Ze volgen een patroon dat een vierkant suggereert. Dat wil zeggen: ongeveer een vierkant. Dat zou een zekere vastigheid in de compositie hebben betekend. Maar door het verschil in breedte, rondom, van de gele stroken ontstaat er een onnavolgbare, optische instabiliteit in wat we te zien krijgen. De meeste schilderijen van Mondriaan zoeken naar een stil samenkomen van elementen in een compositie. Wat daarbij meestal helpt zijn rechte zwarte lijnen, en zwarte lijnen die elkaar recht kruisen. Zulke knopen houden ruimte vast. Intussen zien we in deze Compositie met wit en geel een uitzonderlijk labiele ruimte. Mondriaan wilde dat de lage hoek van deze ruitvorm op ooghoogte zou hangen. Ook daardoor zie ik, wat naar boven kijkend, een bevend witte ruimte, door licht geel gedragen, die opwaarts zweeft en de zwaartekracht lijkt te verlaten.
PS Voor wie over Mondriaan wil lezen, er is bijvoorbeeld van Hans Janssen de biografie, Een nieuwe kunst voor een ongekend leven, in 2016 verschenen bij Hollands Diep in Amsterdam. Dat is een vertelling waarvan ik graag een handzame volksuitgave zou zien