«Wat doe je nu kameraad?» roept Gonzalez verontwaardigd als een wat verwarde jongeman op ons afkomt en om «un dolar» bedelt. Met stramme maar fanatieke gebaren stuurt de oude revolutionair de schooier weg. Dat zijn mede-Cubanen bedelen om «het geld van de vijand» is in de ogen van de 74-jarige Gonzalez een schande, want «in het Cuba van Fidel komt niemand iets te kort».
We zitten op een bankje in een van de parken van de oude Cubaanse havenstad Santiago, vlak bij de plek waar Fidel Castro in 1953 de gewapende strijd begon tegen de toenmalige dictator Fulgencio Batista. Gonzalez was per toeval ooggetuige van Castros mislukte overval op de legerbarakken van Moncada: «Het was een vreselijke schietpartij. Ik moest rennen voor mijn leven, wat hebben die kameraden een lef gehad.»
Gonzalez was er ook bij toen Castro zes jaar later, op 1 januari 1959, de overwinning op Batista vierde. Het revolutionaire enthousiasme glanst nog na in de ogen van de inmiddels gepensioneerde ambtenaar. Jawel, hij wil best toegeven dat ook het socialisme niet volmaakt is, maar hij weet nog goed hoe het was onder het corrupte regime van Batista: «Vóór de revolutie was het leven tienmaal moeilijker dan nu.»
De oude man is dan ook zeer verontwaar digd dat Cuba zojuist weer zijn jaarlijkse reprimande heeft gekregen van de mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties. In de resolutie zegt een meerderheid van 22 landen, waaronder Nederland, de mensenrechtenschendingen van Fidel Castros regime te betreuren. «Onzin», sputtert Gonzalez. «Die zogenaamde mensenrechtenschendingen zijn nodig omdat wij ons land moeten beschermen tegen het Amerikaanse imperialisme en zijn handlangers.»
Er zijn nog veel meer Cubanen als Gonzalez: trots op de revolutie, vol socialistisch vuur en fel anti-Amerikaans. Al 45 jaar weet Fidel Castro de houdbaarheidsdatum van het revolutionaire sentiment voor zich uit te schuiven, een prestatie die de dictator alleen heeft kunnen leveren dankzij de stevige fundering van het Cubaanse socialisme.
Iedere samenleving is opgebouwd uit twee lagen, leerde Karl Marx: een materiële onderlaag en een ideële bovenlaag. In Cuba was de onderlaag lange tijd de belangrijkste basis voor de trouw aan het socialisme. Het eiland is en blijft namelijk het levende bewijs dat het mogelijk is om in een ontwikkelingsland de honger, tropische infectieziektes en het analfabetisme uit te roeien.
Anders dan in de meeste andere Latijns-Amerikaanse landen zie je in Cuba geen bedelende kinderen en geen base rokende junkies op straat. Mensen gaan er niet dood aan een blindedarmontsteking omdat ze het ziekenhuis niet kunnen betalen. Niemand sterft er nog aan malaria of aan de gele koorts. Ondanks de voortdurende economische crisis is medische zorg in Cuba nog altijd gratis; daar kunnen veel rijke landen die beweren dat dit niet haalbaar zou zijn nog wat van leren.
Ook het onderwijs is kosteloos. In Cuba vind je geen voor de gewone man onbetaal bare privé-scholen en iedereen die daartoe intellectueel in staat is, kan gratis naar de universiteit. Dit zijn de successen van de revolutie. En veel Cubanen zijn Fidel er dankbaar voor.
Het moet gezegd: Cuba heeft deze betrekkelijke materiële welvaart niet geheel op eigen kracht voor elkaar gebokst. Castros socialisme was al lang verdwenen als hij niet was gesteund door het voormalige Oostblok. De gratis universiteiten en ziekenhuizen had het regime nooit kunnen financieren als de socialistische landen in Europa niet al die tijd trouw afnemer waren geweest van Cubaanse suiker, nikkel, bananen, cacao en rum, tegen gegarandeerd hoge prijzen en goedkope olie.
Materie verklaart uiteraard niet alles. De nog altijd fanatiek onderhouden ideële bovenlaag is de andere steunpilaar van Castros succes. Het was met name volksheld Ernesto «Che» Guevara die als de ideoloog van Castros verzetsbeweging direct na de overwinning met de marxistisch-leninistische opvoeding van het volk begon. Onteigening van privé-bedrijven, het optuigen van een centraal geplande staatshuishouding en handelsverdragen sluiten met de Sovjet-Unie: het moest allemaal gebeuren. Maar voor Che was de ideologische revolutie zeker zo belangrijk.
De bebaarde guerrillastrijders deden er dan ook alles aan om de bevolking te vormen volgens de socialistische leer. Met enthou siaste onderwijsprogrammas leerde de avant-garde begin jaren zestig alle Cubanen lezen en schrijven. Iedereen mocht naar school en kreeg daar de noodzakelijke marxistische vorming. «Ontwikkeld zijn is de enige manier om vrij te zijn», kladde men op de muren de leus van de Cubaanse dichter en vrijheidsstrijder José Martí.
De ontwikkeling kwam; Cuba heeft nu zonder meer de best opgeleide bevolking van Latijns-Amerika. Mede dankzij de socialistische opvoeding zijn de mensen socialer en behulpzamer dan elders. In Cuba sta je met pech onderweg nooit lang zonder hulp. Veiligheidsproblemen zijn er nauwelijks. De meeste straten van Havana hebben geen straatverlichting, toch lopen de Cubanen s nachts zonder angst door de duisternis. Ook toeristen hebben niets te vrezen. Overvallen, inbraken en berovingen komen bijna niet voor. En omdat de door de staat gedicteerde media ook niet berichten over geweldplegingen is Cuba nog vrij van de angstcultuur die de kwaliteit van leven verpest in de meeste kapitalistische landen.
Het enige waar Cubanen bang voor zijn, is de politie. Want ondanks de ontwikkeling bleef de vrijheid uit. Met het oog op de vorming van het socialistische bewustzijn mochten de Cubanen na de revolutie alleen nog maar de propaganda van Che en Fidel lezen. En al konden ze nu zelf schrijven, de revolutionairen bepaalden wat er op papier mocht komen, en vooral wat niet.
Tegengeluiden worden in Cuba nog altijd onderdrukt. Vorig jaar maart veroorzaakte de regering-Castro wereldwijd grote verontwaardiging door ruim zeventig critici te arresteren en sommigen tot meer dan twintig jaar cel te veroordelen. Een ander deel van deze volgens Castro staatsgevaarlijke groep zit nu, een jaar na dato, nog altijd vast, zonder ook maar een rechter te hebben gezien. Het is met name deze actie die wordt betreurd in de jongste resolutie van de mensenrechten commissie van de VN.
De repressie is algemener. Het is alle Cubanen verboden zich vrij te informeren. Zo worden schotels voor het ontvangen van satelliettelevisie geconfisqueerd en moeten de mensen het doen met de drie zenders van de staat. Recentelijk heeft Castro de internet toegang voor gewone Cubanen aan banden gelegd. «Het doel is maar één stem toe te staan», schreef schrijver en anti-Castro-fanaat Carlos Alberto Montaner begin dit jaar in een column. «Er is geen participatie van de burger. Er is een koor, een harmonieus koor dat wordt gedwongen eindeloos het refrein te herhalen dat door de overheid is opgelegd.»
Antonio zingt al lang niet meer mee. Zijn stem zou te dissonant zijn. We huren een kamer in zijn huis. Als het niet vol zou staan met kitscherige porseleinen beeldjes en dito schemerlampen zou dit zo een Europese woning kunnen zijn, voorzien van alle luxe: een grote Sony-televisie, een potente geiser voor warm water en zelfs een magnetron. Antonio heeft dankzij de toeristen in zijn huis geen gebrek aan materiële zaken. Zijn slecht betaalde overheidsbaan kon hij opgeven. Fidel en de revolutie heeft hij niet meer nodig.
De omstandigheden maken de man, stelde Marx. Daarmee bedoelde hij dat de materiële situatie van een persoon bepalend is voor diens bewustzijn. Met het socialistische bewustzijn van onze verhuurder Antonio is het dan ook niet zo goed gesteld. De socialis tische idealen hangen hem danig de keel uit. Hij is ziek van de nostalgische revolutiepraatjes, misselijk van het eindeloze herkauwen van de heroïsche overwinning van de Cubanen tijdens de landing van de door de VS gesteunde Cubaanse contrarevolutionairen in de Varkensbaai, onpasselijk van de verheerlijking van de helden Che en Fidel.
Cubanen als Antonio zijn er inmiddels veel. Het revolutionaire sentiment begint na 45 jaar toch te bederven. En, zoals Marx eigenlijk al had kunnen voorspellen, de materiële situatie op het eiland is daar debet aan.
Op 26 juli 1993, precies veertig jaar na Fidels aanval op de legerbarakken van Moncada, vond in de materiële onderlaag namelijk een ware aardverschuiving plaats. Tijdens een toespraak achter gesloten deuren kondigde «El Comandante» een «onvermijdelijke maatregel» aan. Na bijna 35 jaar fel verzet tegen het kapitalisme en het Amerikaanse imperialisme zag Fidel zich genoodzaakt tot een pact met de duivel. Cuba opende de deuren voor «het geld van de vijand». Sedert augustus 1993 heeft iedere Cubaan het recht om dollars te bezitten.
Fidel kon niet anders. De val van de Berlijnse Muur in 1989 was een ramp voor de Cubaanse economie, die volledig afhankelijk was van export naar het Oostblok. De verkoop van producten aan het buitenland daalde van 5,5 miljard dollar in 1989 tot 2,2 miljard in 1992. In Cuba was ineens gebrek aan brandstof, voedsel, maar boven alles aan buitenlands kapitaal.
Het toelaten van de dollar en buitenlandse investeringen gaf het eiland weer wat ademruimte en Fidel kon erdoor aan de macht blijven, maar in feite verkocht de dictator Cubas socialistische ziel. Natuurlijk voorzag hij de problemen wel. In verscheidene toespraken waarschuwde hij dat de dollar de Cubaanse bevolking onvermijdelijk zou verdelen en verschillen zou creëren tussen de dollarbezitters en degenen die niet aan het Amerikaanse geld zouden kunnen komen. Maar dat de impact zo overweldigend zou zijn, had zelfs Castro niet kunnen voorspellen.
Ruim tien jaar na dato is het grootste eiland van het Caribische gebied volledig in de ban van de greenback. De Cubanen kunnen met hun eigen geld, de Cubaanse peso, niet meer in hun levensonderhoud voorzien. De lonen zijn daarvoor domweg te laag. De gemiddelde Cubaan verdient zon 350 pesos per maand, dat is omgerekend nog geen veertien dollar. Dit terwijl ook de Cubanen voor een nieuw overhemd, een paar schoenen, shampoo of tandpasta keiharde dollars moeten neertellen, in dollarprijzen.
Slechts een relatief klein aantal Cubanen ontvangt dollars van familie in het buitenland, en officieel ook niet meer dan 1250 dollar per jaar. Alle anderen moeten iets anders verzinnen om aan dollars te komen. Wie een auto heeft, speelt illegaal voor taxichauffeur, gezinnen herbergen toeristen in twee van hun drie slaapkamers, jonge meisjes verhuren hun mooie lijfjes, bejaarden verkopen hun boekenverzameling. Zo dwingt de dollar de Cubanen, vaak naast hun gewone werk, tot veelal illegaal ondernemerschap. Tussen de veertig en de zestig procent van de Cubanen weet op deze manier aan divisas te komen. En zij die daar niet in slagen, kunnen elke dag minder met hun pesos.
Want ondanks de komst van de dollar is de Cubaanse economie er nog altijd slecht aan toe. De staatsschuld groeit in rap tempo, de suikerproductie was nog nooit zo laag en de wanhopige zoektocht naar olie in het Cubaanse deel van de Golf van Mexico levert voorlopig niets op.
Het eiland is na de val van de Muur volledig afhankelijk geworden van het toerisme. In 1989 bracht de toerist volgens de World Tourism Organisation 240 miljoen dollar naar Cuba. In 2002 was dat al 1,6 miljard. Cuba is daarmee na Porto Rico en de Dominicaanse Republiek de belangrijkste toeristische trekpleister van Latijns-Amerika, en het toerisme is veruit Cubas belangrijkste bron van inkomsten.
Het overgrote deel van de buitenlandse investeringen in Cuba is eveneens op het toerisme gericht. Zo worden de vele Benidorm-achtige hotels langs de stranden van Varadero inmiddels grotendeels gerund door buitenlandse bedrijven. Dit gaat weliswaar nog in de vorm van een verplichte joint venture met een Cubaans staatsbedrijf dat het Cubaanse personeel in dienst heeft en deze in pesos betaalt. Maar verder zijn het puur commerciële ondernemingen, en de bonussen voor de medewerkers zijn in dollars.
Cuba is danig verslaafd geraakt aan het geld van de vijand. En al doet minister van Economische Zaken Jose Luis Rodriguez sinds vorige maand verwoede pogingen om de in zijn ogen uit de hand gelopen macht van de dollar in te perken, er lijkt geen weg meer terug. Zoals in Havana de houten gevels en kozijnen door de resten verf heen breken, zo barst het kapitalisme, met de dollar als breekijzer, overal door het socialisme heen.
Daags na ons gesprek met de oude revolu tionair Gonzalez zitten we in de 22 jaar oude rode Lada die de even oude José van zijn moeder heeft geleend om wat toeristendollars te bemachtigen. Door ons te vervoeren riskeert de jonge onderwijzer een fikse gevangenisstraf. En hij is zenuwachtig. Telkens als we een politiepost passeren, grijpt hij naar de paarse plastic crucifix die aan zijn binnenspiegel bungelt om Jezus te bedanken voor diens genade.
José mag dan vertrouwen op God, in het socialisme gelooft hij al lang niet meer. De revolutie kan hem niets schelen, evenmin interesseert het hem dat het vóór 1959 nog slechter gesteld was met Cuba. José wil nú lekker kunnen leven. Hij wil een auto kopen. Hij wil een eigen bedrijf beginnen. Hij wil naar het buitenland reizen. Maar dat mag niet van dictator Castro, zelfs nu José er dankzij het toerisme en zijn familie in het buitenland wel degelijk het geld voor heeft.
De dollar heeft het Cubaanse socialisme ondermijnd. De ideële bovenlaag kan niet blijven bestaan zonder materiële basis. Net zo min als de vele revolutionaire leuzen langs de weg of de educatieve programmas op televisie kan de socialistische propaganda in de kranten de deplorabele toestand van het revolu tionaire bewustzijn van de jonge mensen herstellen als diezelfde jonge mensen tegelijkertijd overal om zich heen de macht van de dollar zien.
Zo gaat het socialistische refrein steeds holler klinken. Dat slechts 0,03 procent van de elf miljoen Cubanen tegen de dictator zou zijn, zoals Castro onlangs nog stelde in een televisie-interview, is volstrekt ongeloofwaardig. Hoe lang de 77-jarige dictator nog zal leven, weet niemand. Maar zeker is dat zijn koor er eerdaags de brui aan zal geven. Het lied is uit.
_______________________
Cubas isolement
«Socialisme in een enkele natie zal niet kunnen overleven», voorspelde Leon Trotski, en zijn volgeling Guevara nam de uitspraak over. Als «El Che» nog had geleefd, had hij zich nu ernstig zorgen gemaakt, want socialis tisch Cuba heeft niet alleen interne problemen, het eiland verliest ook op diplomatiek niveau veel steun.
Zo laten de Verenigde Naties het nu niet bij hun jaarlijkse veroordeling van de mensenrechtensituatie. Op 3 mei gaf Unesco, de culturele tak van de VN, zijn World Press Freedom Award aan de journalist Raul Rivero. Opnieuw een duidelijk anti-Castro-signaal. Rivero is, hoewel niet onomstreden, de bekendste Cubaanse dissident van de 75 die vorig jaar werden opgesloten. In het huis van Rivero in Havana eisten diplomaten uit Spanje, Groot-Brittannië en uiteraard de belangenbehartiger van de VS opnieuw de vrijlating van de andersgezinde Cubanen.
Ook de Zuid-Amerikaanse leiders, die voorheen toch stiekem trots waren op de enige collega die een vuist durfde maken tegen de VS, keren zich van Castro af. De oude baas is daar deels zelf debet aan. Tijdens zijn 1 mei-toespraak haalde de dictator zo fel uit naar Mexico en Peru, die als lid van de mensenrechtencommissie Cuba veroordeelden, dat beide landen zich genoodzaakt zagen hun ambassadeurs terug te trekken. Mexico ging zelfs zo ver om de Cubaanse ambassadeur uit te wijzen.
Volgens Fidel, maar ook volgens enkele linkse Mexicaanse kranten, verbreekt Mexico de diplomatieke banden onder druk van de VS, die en dat is een feit al 45 jaar hun best doen om Cuba te isoleren. President Bush heeft eind vorig jaar de duimschroeven weer flink aangedraaid, zozeer zelfs dat het Amerikaanse ministerie van Financiën eind april moest toegeven dat er op het Office of Foreign Assets Control maar vier ambtenaren speuren naar de geldstromen rond Osama bin Laden en Saddam Hoessein terwijl inmiddels ruim twintig man bezig zijn met het zoeken naar ongeoorloofde geldtransacties met Cuba. Op financieel gebied is de war on Cuba belangrijker dan de war on terrorism.
Cuba staat weer bovenaan op de agenda van het buitenlands beleid van de VS in Latijns-Amerika, nog boven de links-populistische president Hugo Chavez in Venezuela en de drugsoorlog in Colombia. Otto Reich, de rechtse Cubaans-Amerikaan die in 2002 door Bush tot spe ciale afgezant voor Latijns-Amerika werd benoemd, voert al zijn hele leven oorlog tegen Castro. En Bush heeft zelf een commissie in het leven geroepen om een plan te maken «voor de gelukkige dag waarop Castros regime er niet meer zal zijn».
Veel Cubanen vrezen de zoveelste Amerikaanse annexatiepoging. De Verenigde Staten proberen het eiland voor de kust van Florida immers al sinds het begin van de negentiende eeuw te veroveren of te kopen en hebben na alle onteigeningen in de jaren zestig nog een rekening te vereffenen. Fidel Castro, die zijn landgenoten graag wil doen geloven dat de Amerikanen daadwerkelijk zullen komen, zei begin dit jaar «er klaar voor te zijn». De dictator beloofde dat hij in het geval van een Amerikaanse invasie vechtend ten onder zou gaan: «Met mijn pistool in de hand.»
Geloof het of niet, op dit punt zijn bijna alle Cubanen in Cuba verenigd. Een Amerikaanse bezetting, zoals op de buureilanden Haïti of Porto Rico, zullen zij niet tolereren. Ook de oude Gonzalez niet. «Desnoods leggen we alles in de as», zegt hij met opgeheven vuist.