
Een donkere jongen, eind twintig, staart vanaf de bank naar het paard op het schaakbord voor hem. Zijn tegenspeler is even naar het toilet. Twee tafels verder haalt Joey (21) zijn plastic crusher te voorschijn. Met dat apparaatje, ter grootte van een flinke puntenslijper, vermaalt hij wat wiet boven een joint in wording. ‘Te veel shag’, roept Aswin (20) tegenover hem. ‘Nee man, ik heb het uitgemeten’, zegt Joey.
In coffeeshop Pink in hartje Eindhoven lijkt het of het problematische Nederlandse softdrugsdebat zich afspeelt in een andere wereld. De oudere stamgasten aan de bar, de lachende stelletjes op de lange oranje-groene bank, de chique jongedame met handtas die in de rij staat voor wiet – ze geloven het wel. ‘Ik volg het niet hoor’, zegt Aswin, net als Joey student aan een mbo-filmopleiding.
Toch, de coffeeshop die ze zo’n twee keer per week bezoeken heeft – net als alle andere coffeeshops in Nederland – een probleem. Via de achterdeur moet er genoeg wiet van goede kwaliteit binnenkomen om de huidige dertig gasten te voorzien, plus iedereen die binnenloopt voor een boodschap en meteen weer vertrekt. De productie daarvan kan eigenlijk niet op een legale manier gaan. ‘Niet chill’, zegt Niek (20), de derde van de vrienden, desgevraagd.
De laatste tijd zijn het ruim vijftig burgemeesters, onder leiding van Paul Depla (pvda) van Heerlen, die de strijd aangaan met minister Ivo Opstelten (vvd) van Veiligheid en Justitie. Ze willen experimenteren met gereguleerde wietteelt. Het lijkt vechten tegen de bierkaai, want al jaren zit er geen beweging in het Haagse standpunt. Johan Stekelenburg, de inmiddels overleden pvda-burgemeester van Tilburg, bepleitte in 2000 al een proef met legale wietteelt. Rob van Gijzel riep er een paar jaar geleden om. Maar van de Haagse bewindslieden van cda en vvd kwam altijd een beleefd maar ferm nee.
In 2006 zagen we nog een rappende Gerd Leers. ‘Ik zeg reguleer dan kun je wetten maken/ en besparen we de samenleving vele dure knaken’, meldde de toenmalige cda-burgemeester van Maastricht. Dat ambt liet hij rijmen op: ‘Minder kiddo’s aan de hasj/ voel ik als mijn dure plicht’. De stijve minister Piet Hein Donner (ook cda), alias ‘De Don’, reageerde. ‘Hier spreekt Donner van justi-tie/ ik doe het samen met poli-tie/ Schuif die dope maar aan de kant/ want een addict Nederland/ zijn zaken die ik liever niet-zie.’
Komisch, en een beetje ongemakkelijk. Het treurige is dat de discussie over softdrugs dit niveau niet meer ontstegen lijkt. Nog altijd staan de politieke kampen voor en tegen de regulering van wiet tegenover elkaar. Nog altijd gaan de argumenten niet veel verder dan wat Leers en De Don al dissend te berde brachten.
Terwijl Ivo Opstelten op zijn ministerie in Den Haag ieder voorstel voor gereguleerde wietteelt naar de prullenbak verwijst, werken ambtenaren op het stadhuis van Heerlen aan plannen die juist dat mogelijk moeten maken. Het is een kafkaëske situatie. De gemeente is zelfs bereid om zichzelf voor de rechter te laten slepen. Dit najaar komt Heerlen met een concreet plan. Burgemeester Depla laat zich niet tegenhouden door ‘één onwillige minister’, zegt hij. Het is een nieuw dieptepunt in de polarisatie op dit dossier. Overheden werken elkaar tegen in plaats van dat ze de handen ineen slaan om een fors probleem op te lossen.
Want dat er een probleem is, daarover zijn voor- en tegenstanders van gereguleerde wiet het eens. Illegale wietteelt leidt tot gevaarlijke situaties in woonwijken, waar hennepkwekerijen branden veroorzaken. De hennephandel is voor een groot deel in handen van bendes die potentiële kwekers onder druk zetten om hun zolder ter beschikking te stellen. Er is sprake van gewelddadige ripdeals (criminelen die elkaars hennep stelen) en liquidaties. In sommige coffeeshops worden jaarlijks tonnen zo niet miljoenen verdiend. Checkpoint in Terneuzen trok tot zijn sluiting in 2008 op last van justitie jaarlijks negenhonderdduizend toeristen. De shops krijgen langzaam maar zeker een slechter imago. Van sommige shops vermoedt de politie dat ze te innig verstrengeld zijn met de onderwereld.
De relatief onschuldige huisdealer in jongerencentra, eind jaren zeventig, was de eerste exponent van het Nederlandse gedoogbeleid. Als die zich aan strenge voorwaarden hield – harddrugs aanbieden was uit den boze – mocht hij zijn gang gaan. Nederland wijzigde de Opiumwet in 1976 om verschil te maken tussen soft- en harddrugs. Het bezit van cannabis was niet langer een misdrijf, maar een overtreding. Vier jaar later ging een richtlijn voor de politie uit. Tegen kleinhandel van cannabis traden agenten in principe niet meer op. Dat opende de weg voor coffeeshops.
Het gedoogbeleid is gebaseerd op een advies van de commissie-Baan, in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid. Baan stelde dat het risico dat een drug voor de gebruiker oplevert leidend moet zijn in de aanpak ervan. Het kabinet-Den Uyl wilde bovendien de marginalisatie van cannabisgebruikers voorkomen. Dat maakte het makkelijker het gebruik in de gaten te houden en de markt voor soft- en die voor harddrugs te scheiden.
Het kabinet mikte op legalisering van cannabis op de langere termijn. Op dat moment was dat vanwege internationale ‘verdragsverplichtingen’ niet mogelijk. Maar in de coalitie onder Den Uyl was de consensus breed: de voorlopers van het cda haalden de progressieve partijen bijna links in. Minister Dries van Agt (van de katholieke kvp) maakte zich op Justitie hard voor het gedoogbeleid. In de gereformeerde arp gingen stemmen op voor staatswiet. Het wetenschappelijk bureau van de antirevolutionairen wilde zo ‘een ongecontroleerde commerciële ontwikkeling’ voorkomen. ‘Zodra er een particuliere cannabisindustrie zou ontstaan, wordt een eventuele weg terug zeer moeilijk’, schreef de Abraham Kuyperstichting profetisch. Maar cannabisproductie in handen van de staat, dat lag te gevoelig. Bovendien was er niet zo’n noodzaak om de hasj- en wietproductie te reguleren. Het spul kwam veelal uit het buitenland, en Nederland had weinig last van het productieproces.
‘Eens gaat dit geregeld worden, zo was jarenlang het idee. Dan worden softdrugs gelegaliseerd, of verboden’, zegt sociaal onderzoekster Nicole Maalsté van Tilburg University. ‘Er ligt een afspraak: “Optreden tegen gebruik van softdrugs, dat doen we een tijdje niet.” “Een tijdje” is nu niet geloofwaardig meer. Want dat tijdje duurt nu bijna veertig jaar.’
Dat het al zo lang duurt is in het nadeel van de kwaliteit van het softdrugsdebat. Veel politici hebben hun mening al jaren geleden gevormd. Hier speelt een klassieke links-rechtstegenstelling die in veertig jaar tijd is uitgegroeid tot een bijna religieus geloof in het eigen gelijk, zo ervaren deskundigen. Maar ook in de wetenschap geldt dat autoriteiten op softdrugsgebied vaak al jarenlang meedraaien en daardoor bewust of onbewust deel zijn gaan uitmaken van een ‘kamp’. En ook daar is sprake van polarisatie in het debat.
De pijlen richten zich nu vooral op de voorstanders van legalisatie, merkt Dirk Korf, bijzonder hoogleraar criminologie aan de Universiteit van Amsterdam. ‘De oude legalisers krijgen het verwijt dat ze de huidige problemen hebben veroorzaakt. Er wordt daarbij een reconstructie van het verleden gemaakt, een beeld van “vrijheid, blijheid”, waar ik me niet in herken. Alsof in Nederland de gedachte vroeger was dat je niet verslaafd kon raken. Dat is gechargeerd.’
Korf, die zelf wel eens werkt in opdracht van het ministerie van Veiligheid en Justitie, noemt het onderzoek van sommige wetenschappers ‘hartstikke goed, maar wel gekleurd’. ‘Het onderzoek in opdracht van politiekorpsen is wel eens gepolitiseerd’, zegt hij. ‘Er zijn onderzoekers die het bijna in het persoonlijke trekken. Of die persisteren in hun positie. Dat kun je activisme noemen.’ Bij veel rapporten die de afgelopen jaren zijn gemaakt kun je op basis van de auteurs goed inschatten welke kant de aanbevelingen op gaan. De onderzoekers Edward van der Torre en Nicole Maalsté doen niet geheimzinnig over hun positie in het debat. Van der Torre staat kritisch tegenover regulering, Maalsté is er voorstander van. Beiden beschikken over een schat aan informatie uit de praktijk van het huidige coffeeshopbeleid. Beiden werken regelmatig in opdracht van lokale overheden. Van der Torre heeft een baan bij de Politieacademie. Maalsté werkt ook voor de politie, en ook wel eens in opdracht van coffeeshops. Ze doen de werkelijkheid nooit geweld aan, benadrukken ze allebei, ook niet als een conclusie verkeerd valt bij een opdrachtgever. ‘Ik probeer altijd maar op lokaal niveau te kijken wat ik aantref. En dat loopt uiteen. Soms draaien coffeeshops prima, met weinig overlast en in goed overleg met de gemeente. Maar dat is ook wel eens anders’, zegt Van der Torre. ‘Ik schrijf ook wel eens dingen waar ze in de cannabisbranche niet blij mee zijn’, benadrukt Maalsté. ‘Ik ben zeer gesteld op mijn onafhankelijkheid.’
Deels komen de verschillen van inzicht tussen Maalsté en Van der Torre voort uit het feit dat ze een ander type onderzoek doen. Maalsté doet veel kwalitatief onderzoek en spreekt ook veel met mensen uit de cannabiswereld. Van der Torre richt zich op overlast op straat. Maalsté is sociaal onderzoeker, Van der Torre criminoloog.
Een van de redenen waarom het softdrugsdebat zo moeizaam verloopt, is volgens Maalsté het feit dat de deelnemers eraan verschillende talen spreken. Hulpverleners praten bijvoorbeeld de ‘taal van de volksgezondheid’, die jarenlang de lingua franca was onder politici, ambtenaren en wetenschappers. Beetje bij beetje heeft ‘de taal van de veiligheid’ het overgenomen. Kreeg het ministerie van Volksgezondheid in de jaren zeventig nog het primaat op softdrugsgebied, tegenwoordig is het beleid stevig in handen van Veiligheid en Justitie.
Criminaliteitsbestrijding en volksgezondheid zijn twee verschillende kwesties. Als je daarmee geen rekening houdt, is volgens Maalsté het gevaar groot dat je langs elkaar heen praat. ‘Het ministerie van Veiligheid en Justitie gaat volkomen voorbij aan alles wat met gezondheid te maken heeft. Vroeger konden coffeeshops aan telers bijvoorbeeld vragen stellen over het product en het kweekproces. Maar vanwege de druk vanuit justitie is het risico voor coffeeshophouders nu te groot voor direct contact.’ Dat loopt voortaan via tussenpersonen. Daardoor hebben we volgens Maalsté minder weet van de kwaliteit van de wiet, en dat brengt gezondheidsrisico’s met zich mee. >
In 2000 zat verslavingsdeskundige Jaap van der Stel in Den Haag, op het ministerie van Volksgezondheid. Ambtenaren van Volksgezondheid en Justitie hadden met belangstelling kennisgenomen van zijn rapport over het legaliseringsdebat. Het softdrugsdebat zit op slot, concludeerde hij toen al. De discussie werd niet op de goede manier gevoerd. Een groep hoge ambtenaren hoorde hem welwillend aan. Als Els Borst (d66) terugkeert als minister op Volksgezondheid, kan zij misschien iets met zijn aanbevelingen, zo was de gedachte.
Veertien jaar later leest Van der Stel, nu onderzoeker bij GGZ inGeest in Amsterdam en lector geestelijke gezondheidszorg aan de Hogeschool Leiden, zijn verrassend actuele essay nog eens na. ‘Jemig, dat ik dat toen allemaal heb opgeschreven! Alles wat er speelt staat erin. Er is wel wat veranderd, maar eerder in ongunstige zin’, zegt hij. ‘Toen was er in Den Haag in ieder geval nog ruimte voor standpunten.’ Dat was aan de vooravond van de Fortuyn-revolutie, en Borst keerde niet terug in het kabinet. ‘Na Borst stond het stil’, oordeelt Van der Stel. ‘We worden ingehaald door de ontwikkelingen in landen als de VS en Uruguay.’
Volgens Van der Stel kon en kan de discussie niet ‘frank en vrij’ gevoerd worden. De gewenste uitkomst staat voor alle deelnemers vooraf vast. Ondertussen spreken zij niet over de waarden die hun standpunt bepalen. De basale vragen blijven achterwege. Hoe staan we tegenover het gebruik van drugs? Hoeveel waarde hechten we aan individuele vrijheid, aan het beperken van overlast van de maatschappij, aan het beschermen van mensen tegen zichzelf? Daardoor blijft de doelstelling van het softdrugsbeleid in nevelen gehuld, en is ook onduidelijk waarop we dat beleid dan mogen beoordelen. Wat voor de één een acceptabel neveneffect is, is voor de ander een ‘onaanvaardbaar spookbeeld’, schrijft Van der Stel in zijn stuk. Bovendien plaatsen we legaliseren of verbieden als ‘een karikatuur’ tegenover elkaar. Daarvoor is de werkelijkheid te complex en het aantal varianten te groot, vindt hij.

Ook de recente strijd tussen Opstelten en de burgemeesters wordt niet zuiver gevoerd. Achter de discussie over criminaliteit gaan aan twee kanten ook ideële motieven schuil, die in feite raken aan het recht op zelfbeschikking. ‘Er worden twee discussies vermengd’, zegt Toine Spapens, hoogleraar criminologie aan Tilburg University. ‘Aan de ene kant heb je het morele verhaal: “Waarom zou je wietteelt niet reguleren? Het gebruik wordt in Nederland niet groter en cannabis is niet zo schadelijk.” Aan de andere kant heb je het probleem van de illegale wietteelt, die enorm omvangrijk blijkt te zijn en waar enorme hoeveelheden crimineel geld in rondzwerven. Gereguleerde wietteelt wordt nu door de burgemeesters als oplossing voor het criminaliteitsprobleem gepresenteerd.’
Onterecht, volgens Spapens, die onder andere onderzoek doet in opdracht van de overheid. Hij gebruikt vaak politiedata, maar interviewt bijvoorbeeld ook wietkwekers. ‘Alles wijst erop dat in Nederland veel meer wiet wordt gekweekt dan we zelf oproken’, zegt hij, al is er discussie over hoe groot de export precies is. Gereguleerde aanlevering van de coffeeshops zou maar een klein deel van de illegale markt wegnemen, denkt hij. ‘Veel van die burgemeesters zijn niet van de partij van Opstelten. Ik denk dat ze deze discussie meer aanzwengelen om hem het politieke leven zuur te maken dan dat ze echt geloven in regulering.’
Alles is politiek als het om coffeeshops gaat. Dat merkt ook Edward van der Torre, lector aan de Politieacademie, als hij onderzoek doet op lokaal niveau. ‘Ik ben niet tegen regulering, maar ik zie wel beren op de weg. Met mensen die regulering presenteren als eenvoudige oplossing, heb ik al snel een probleem.’ Van der Torre merkt bijvoorbeeld dat raadsleden al een oplossing in hun hoofd hebben, ingegeven door hun eigen overtuiging. Criminologie is geen exacte wetenschap. ‘Het ideale onderzoek bestaat niet’, zegt Van der Torre. ‘Stel, je doet onderzoek naar de Amsterdamse softdrugsscene. Dan onderzoek je altijd een deel. Je kunt nooit alles onderzoeken.’ Politici kunnen dat gebruiken om gaten te schieten in het onderzoek. Of ze benadrukken vooral wat goed in hun straatje past. De conclusies die de politiek trekt, wijken daarom wel eens af van de aanbevelingen van Van der Torre. ‘Ik kan daar goed mee leven, al stoor ik me soms aan de kwaliteit van het politieke debat.’
Onderzoek kan dan misschien kennis leveren, het verlossende antwoord op het softdrugsprobleem komt niet van de wetenschap, verwacht Van der Torre. ‘Je kunt het probleem voorleggen in een tentamen bestuurskunde. Bij iedere student die meent een eenvoudige oplossing te hebben, zou ik punten aftrekken’, zegt hij. ‘Je kunt er ook prachtig een debatwedstrijd over organiseren. Dan ben ik de vvd’er en jij van GroenLinks, en na de pauze draaien we de rollen om. In beide gevallen kunnen we harde en goede argumenten op tafel leggen.’
Er is dus sprake van een politieke patstelling. Toch is er wel wat veranderd de afgelopen jaren, merken de stamgasten in de Eindhovense coffeeshop Pink. ‘Dat ik niet met mijn achternaam in de krant wil, zegt eigenlijk al genoeg’, vertelt Marc, een 48-jarige ‘freelance-psychotherapeut’, aan de bar. ‘Ik voel me een beetje crimineel. En dat is raar. Dat zou ik niet hebben als jij me vragen zou stellen in een kroeg.’ Het kabinet zou minder benauwd moeten doen over coffeeshops, vindt hij. Maar gereguleerde wiet, daar ziet hij opvallend genoeg niet veel in. Hij vreest dat de overheid dan het gehalte thc, de werkzame stof in wiet, aan banden legt.
Dat Marc zich crimineel voelt, heeft alles te maken met de huidige hoofdrolspeler in het wietdebat. Het kabinet-Rutte I trad aan op 14 oktober 2010 en het ministerie van Justitie veranderde in Veiligheid en Justitie. De gerespecteerde oud-burgemeester van Rotterdam Ivo Opstelten mocht er gaan werken aan het law and order-profiel van de liberalen. Onder Opstelten verwerd het softdrugsdebat tot een echte loopgravenoorlog, inclusief slopende juridische procedures van coffeeshops tegen de staat.
Leek het er in de jaren negentig nog op dat Nederland uiteindelijk toe zou gaan naar een gereguleerde softdrugsmarkt, nu ging het de andere kant op. De eisen aan coffeeshops werden strenger. Ze moesten voortaan buitenlanders weigeren en Nederlandse gebruikers moesten zich bij hun coffeeshop registreren. Een pilot met dit ‘wietpas’-systeem in Zuid-Nederland stuitte op een golf van kritiek, maar Opstelten zette door. Regelmatig stuurde het ministerie persberichten rond waarin het op de trom sloeg over grote aantallen opgerolde hennepkwekerijen. Opstelten heeft zich inmiddels zo geïdentificeerd met de strijd tegen softdrugs dat de weg terug voor hem zonder gezichtsverlies lastig is – als hij die al zou willen nemen.
‘Eigenlijk zijn er drie kampen’, zegt Paul Depla, burgemeester van Heerlen. ‘Je hebt de christelijke partijen die een einde willen aan het gedoogbeleid en het gebruik van softdrugs volledig willen terugdringen. Je hebt ons, de linkse partijen en d66, die het gedoogbeleid willen vervolmaken door de achterdeur te regelen. En je hebt het derde kamp dat eigenlijk alleen door minister Opstelten en zijn vvd-fractie wordt bevolkt. En die willen doorgaan op deze weg. Een meerderheid is dus tegen dit beleid, maar we hebben het bij gratie Gods, omdat er ook geen meerderheid is voor iets anders.’
Op het coffeeshopdossier is het vaak twee stapjes naar voren en één stap terug, merkt Opstelten. Op twee punten moest hij inbinden toen zijn partij twee jaar geleden een kabinet vormde met de pvda. De registratieplicht bij coffeeshops verviel. Het weigeren van buitenlandse drugstoeristen bleef overeind, maar de tweede concessie aan de pvda was dat er op dit gebied ‘lokaal maatwerk’ mogelijk was. In Amsterdam kunnen drugstoeristen daarom op dit moment nog steeds terecht in coffeeshops, en of daar ooit een einde aan komt, is zeer de vraag.
De pvda liet de kans voorbij gaan om tijdens de formatie afspraken te maken voor een experiment met gereguleerde wietteelt, dat de richting had kunnen wijzen naar een structurele oplossing van het softdrugsprobleem. De partij richtte haar pijlen op het ongedaan maken van een deel van de wietpas – een vvd-paradepaardje. Het is symptomatisch voor het softdrugsdebat. ‘Achteraf hadden we experimenten met regulering in de formatie moeten regelen’, erkent Depla. ‘Maar er staat ook niet in het regeerakkoord dat we geen experimenten met regulering mogen doen. Het huidige beleid handhaven is een rechtsstaat als Nederland niet waardig. Dan kunnen we beter nog de coffeeshops verbieden.’
Depla heeft nu zijn hoop gevestigd op een volgend kabinet. Ondertussen houdt hij zijn lobby op gang. En hij krijgt waardering uit onverwachte hoek. Depla roept niet zomaar wat, vindt onderzoeker Edward van der Torre. ‘Sinds de eerste keer dat ik hem op tv zag over dit onderwerp, heeft hij zijn argumenten verdiept en aangescherpt. Ik volg het met interesse. De achterdeurdiscussie is sinds de laatste formatie flink doorgegaan. Wie weet wat er bij de volgende gebeurt.’
Er is iets gaande, zeggen meer betrokkenen. Op de achtergrond, overstemd door de beschietingen uit de schuttersputjes, denken politici en deskundigen wel degelijk verder. In een la op het ministerie van Veiligheid en Justitie ligt nog steeds het rapport met de energieke titel Geen deuren maar daden, geschreven door de adviescommissie drugsbeleid onder leiding van Wim van de Donk (de huidige commissaris van de koning van Noord-Brabant). Het stuk is vijf jaar oud, maar bevat nog altijd aanknopingspunten voor een doordacht drugsbeleid dat links en rechts bij elkaar zou kunnen brengen. Van de Donk pleit voor kleine coffeeshops die niet meer toegankelijk zijn voor drugstoeristen, het terugdringen van drugsgebruik bij minderjarigen, een harde aanpak van drugscriminaliteit en experimenten met een gereguleerde levering aan coffeeshops. ‘Opstelten heeft eigenlijk de helft van dat voorstel uitgevoerd’, evalueert Maalsté. ‘Als je er alles aan doet om buitenlanders te weren, kun je jezelf indekken tegen kritiek uit het buitenland als je gaat reguleren. Het zou me niet verbazen als we daar naartoe gaan’, zegt ze. ‘Dit beleid eindigt een keer.’
Ook in het buitenland gaan de ontwikkelingen door. Landen als Portugal en Spanje, maar ook sommige staten in de VS, kennen inmiddels een liberaal drugsbeleid. Juristen zijn het er niet over eens of Nederland inderdaad is gebonden aan internationale verplichtingen, zoals ooit het kabinet-Den Uyl stelde en Opstelten nog altijd aanvoert. Het kan best zijn dat andere landen leiden en Nederland volgt.
Een bijzondere rol is weggelegd voor de vvd, die een meer liberale en een meer conservatieve vleugel kent. Minister Opstelten toont zich conservatief. Maar ook binnen de vvd gaan stemmen op voor regulering. vvd-prominent Frits Bolkestein pleitte ervoor. Oud-staatssecretaris Frans Weekers sloot in zijn tijd als Kamerlid een verbond met burgemeester Gerd Leers van Maastricht en Kamerleden van d66 en pvda en maakte zich hard voor een experiment in Maastricht. En ook nu steunen twaalf vvd-burgemeesters (op een totaal van 54 ondertekenaars) het manifest van Depla dat pleit voor regulering.
Onder Opstelten verandert het coffeeshopbeleid niet meer. ‘Maar gezien zijn eerbiedwaardige leeftijd kan ik me niet voorstellen dat hij terugkeert in een volgend kabinet’, zegt Depla. ‘Wat er dan gebeurt, hangt erg af van de uitslag van de verkiezingen.’ Paul Depla heeft er vertrouwen in. ‘Het is een kwestie van geduld, rustig wachten op de dag’, zegt hij, vrij naar de Limburgse feestband Rowwen Hèze, ‘dat heel Holland Limburgs eh… wiet teelt’.
Of dat de uitkomst wordt, is de vraag, want ook aan regulering zitten nog veel haken en ogen. Het is in ieder geval de hoogste tijd voor een discussie zonder politieke spelletjes, met duidelijke uitgangspunten maar zonder vastgelegde uitkomst, en met een eerlijk onderscheid tussen ideële en pragmatische argumenten. Een discussie op basis van de feiten. Zodat een verse generatie politici, na Ivo Opstelten en Paul Depla, straks de knoop kan doorhakken.
Beeld: (1) Klant bij het afhaalloket in coffeeshop Nemo in Rotterdam (Jan de Groen/HH). (2) Cannabis Bevrijdingsdag, een festival voor cannabiscultuur in het Westerpark, Amsterdam (Elmer van der Marel/HH).