
Nino is een charmante jongen die een droomman wordt. Elena en hij kennen elkaar van kinds af aan en worden beurtelings verliefd. Als tieners zijn ze intellectueel aan elkaar gewaagd. Nino, die steeds vrouwelijke mentoren aantrekt, haalt hoge cijfers en schrijft voor een krantje. Hij spoort Elena aan ook iets in te sturen om vervolgens haar zelfvertrouwen te kwetsen door bot mee te delen dat er geen plek is voor haar artikel. Als twintigers dansen ze om elkaar heen. Elena merkt dat er meer meisjes zijn met een zwak voor Nino, onder wie haar beste vriendin. Ze raken betoverd, of zwanger, of allebei en dan verdwijnt hij ineens uit hun leven. Het zijn de jaren vijftig en zestig.
In de jaren zeventig ontmoeten ze elkaar weer. Nino verzekert haar dat al zijn exen gek zijn of in ieder geval seksueel gestoord en ze spreken af hun respectievelijke echtgenoten voor elkaar te verlaten. Elena doet het. Ze verhuist en krijgt een kind van Nino. Maar Nino – die blijft bij zijn vrouw.
In de boekenserie De Napolitaanse romans beschrijft Elena Ferrante hoe deze Nino, die de mond vol heeft van vrouwenrechten, zo nu en dan zijn kind bezoekt. Hij, inmiddels ster-intellectueel, nodigt thuis studentes uit met wie hij achteraf affaires blijkt te hebben. Hij doet het ook met de kinderjuf.
Hoe noem je zo’n man? Een onzekere casanova, een lul met een zwak karakter? Een seksist of seksverslaafde, of is hij juist niet macho genoeg en noem je hem een cuck?
Sam Mills komt met het woord schijnfeminist. In haar essay Schijnfeminisme (in het Engels: Chauvo-Feminism) beschrijft ze mannen die openlijk de vrouwenzaak steunen maar intussen! Intussen sturen ze nog steeds ongevraagde dick pics en proberen ze achter je rug om je vriendinnen te versieren. En wijs je zo’n man af, dan zal je dat berouwen, want dan gaat hij over je roddelen. Een geval van hypocrisie dus, of verwarring van theorie en praktijk. Schijnfeministen kunnen wel feministisch praten, maar ze kunnen niet feministisch doen.
In Mills’ boek is sprake van een man in kwestie. Het gaat om een tamelijk narcistische academicus en aspirant schrijver die ze ‘R’ noemt, met wie ze een handvol keer naar bed ging. Het was wederzijds gezellig, ervoor en erna e-mailden ze veel. Online was hij feministisch, maar hij bleek een spel te spelen van aantrekken en afstoten. Hij loog, was heimelijk seksistisch op borrels en ging ook met haar vriendinnen naar bed. Toen Mills er klaar mee was en hém afwees werd hij boos. Hij negeerde haar, maakte haar zwart bij zijn collega’s en haar potentiële werkgevers.
Erg vervelend voor Mills, maar is het ook vervelend voor vrouwen in het algemeen? Als je een maatschappelijk essay over een persoonlijke ervaring wil schrijven, dan kun je twee kanten op. Je kunt het universele persoonlijk maken, zeg maar de ‘how can I make this about me’. Er is bijvoorbeeld een beroemde zanger overleden en jouw essay gaat over die ene keer dat je bij zijn concert was. Je kunt ook het persoonlijke universeel maken: dat wat jij doormaakte, staat voor iets groters. Als je dat goed doet ben je net Joan Didion, dan heb je een urgent verhaal. Maar lukt het je niet, dan verval je in ijdel gemijmer. Dan denkt je lezer ergens halverwege: ja, dus?
Een gunstig gestemde lezer zou zeggen: wat Mills hier beschrijft is een vorm van schijnheiligheid die een normverschuiving in de publieke opinie signaleert, zoals vliegschaamte of flexitariërs. Vroeger kon je nog voor een weekendje naar Parijs vliegen, aanschuiven in een steakhouse naar keuze en de serveerster aldaar een tik op haar kont geven. Thuis vertelde je je vrienden erover en je hoefde je er niet voor te schamen, want je was een man verdomme en zo ging het nou eenmaal. R komt met zulk gedrag in Mills’ kringen niet meer weg en daarom moet hij doen alsof hij vrouwen respecteert.
Schijnheiligheid behoeft een heiligheid en die heiligheid blijkt het feminisme.
Maar dat is niet Mills’ punt. Zij laat die herkenbare irritatie juist symbool staan voor maatschappelijke vrouwonvriendelijkheid.
Stel, je bent een vrouw en je beweegt je in kringen zoals die van R en Mills, zoals die van Nino en Elena. Dat wil zeggen: je moet de hele tijd naar borrels met hoogopgeleide stedelijke mensen die zich graag op hun beschaafdheid laten voorstaan. In dat geval herken je waarschijnlijk wel wat Mills beschrijft en weet je dat het past in een brede categorie subtiele irritante mannengedragingen, zoals door je heen praten. Of tijdens groepsgesprekken pal voor je gaan staan. Je hebt ook van die mannen die met elkaar debatteren maar jou slechts complimenteren wanneer je een goed punt maakt, als een kleuter.
Mills beschrijft iets wat valt onder het kopje hinderlijk, haast ongrijpbaar maar cumulatief zo frustrerend dat je er soms huilend van zou willen thuiskomen, ware het niet dat je daarmee juist bevestigt dat je een emotioneel vrouwtje bent. Ervan uitgaande dat je dat dus maar niet doet, wat moet je dan? Dat is een vraag die generaties verdeelt. Sommige feministen vinden dat je niet zo moet zeiken want er zijn wel ergere dingen aan de hand. Of je moet je aanpassen: lieve meisjes krijgen geen mooi kantoor, je moet leren even hard door je mannelijke gesprekspartners heen te praten.
De generatie schrijvers waar Mills toe behoort, post-#MeToo, benoemt en intellectualiseert en contextualiseert. Ze geeft het beestje een mediagenieke naam zoals mansplainen of manspreaden of gaslighten. Mills’ essay wil verder gaan dan een verslag van een klootzak maar blijft bij een j’accuse aan mannen die zich publiekelijk feminist noemen terwijl ze zich helemaal niet zo gedragen. Ze haalt er voorbeelden bij van Harvey Weinstein die ook ruim doneerde aan vrouwenrechtenorganisaties en Aziz Ansari die zich in zijn comedyshows juist uitspreekt tegen seksisme.
Ze weet dat er feministen zullen zijn die vinden dat ze zeurt, schrijft ze. Na de grote schandalen van #MeToo, de gevallen van systematische aanrandingen en verkrachtingen, verwaterde de term tot elke vervelende ervaring met een man een #MeToo’tje werd. Dat kan gevaarlijk zijn, het kan de schijn wekken dat vrouwen tere prinsesjes zijn en de kracht van de beweging, de validiteit van de beschuldiging, ondermijnen. Mills realiseert zich terecht dat een essay als het hare, dat gaat over iets niet zo heel ergs dat ze toch het benoemen waard vindt, ook zo kan worden bezien. En toch schuwt ze de associatie niet. Haar ondertitel is: Over seks, macht en #MeToo.
In Nederland zijn er ook feministen die vinden dat het discours te veel gaat over randzaken. Zo publiceerden Madeleijn van den Nieuwenhuizen en Lotte Houwink ten Cate afgelopen februari een essay in de Volkskrant getiteld Feministen, er zijn urgentere zaken dan zoeken naar de clitoris. Ze vinden dat het debat door sociale media en het kapitalisme oppervlakkig is geworden. Mediagenieke zaken als de orgasmekloof en blote borsten op Instagram winnen met hun ‘tepelfeminisme’ van serieuzere kwesties. Als je dan toch aan het vechten bent voor vrouwenrechten, zet je dan in waar het echt pijn doet: alleenstaande moeders, huiselijk geweld, besnijdenis.
Dit in de categorie: hoe je de lat tegelijkertijd in de hemel en op de grond kunt leggen. Alsof je de titel ‘feminist’ zo moet poortwachten dat elke stap uit de pas je meteen uit de beweging knikkert. Alsof er geen werkelijkheid mogelijk is waarin vrouwen wat vaker klaarkomen én niet buitenproportioneel worden benadeeld door de toeslagenaffaire én niet actief gegaslight door irritante mannen op borrels.
Zomaar allemaal tegelijk, stel je voor.
Het probleem is niet dat die man, R, een lul is. Dat mensen zich op sociale media meer betrokken voordoen dan ze zijn is niets nieuws. Het probleem is dat Mills even moest vrezen voor haar eigen reputatie: de mensen van wie deze schrijfster blijkbaar professioneel afhankelijk is, zijn mannen die R’s lullengedrag ondersteunen, die hem meteen geloven als hij over Mills roddelt, die luisteren en meelachen als hij opschept over zijn versiertrucs. Dat is het benoemen waard.
Wat niet in het boek staat beschreven, waar ik wel benieuwd naar ben, is of R zelf doorheeft hoe treurig hij is. Chauvo-feminist is een hybride term waarmee Mills suggereert dat zulke mannen als R twee gezichten hebben. Het woord wekt een beeld op van een monsterlijke manipulator, maar is de realiteit niet juist pathetisch? R valt tussen wal en schip, hoort nergens bij en krijgt uiteindelijk het slechtste van twee werelden: geen respect van de feministen, geen erkenning van de seksisten. En intussen blijft hij maar posten.
Ik ken zulke mannen wel, we lachen ze achter hun rug om uit.