Niemand zal Pechtolds uitspraak interpreteren als een bouwtechnisch oordeel, zegt Van den Boon: ‘Blijkbaar interpreteren lezers betonrot in deze context meteen figuurlijk, als een metafoor voor bederf of verval dat de stabiliteit van iets aantast.’

Volgens Van den Boon wordt het woord vanaf de jaren negentig figuurlijk gebruikt, nadat het letterlijke gebruik in de jaren tachtig in omloop was geraakt. In die jaren werd het verval aangetroffen in de galerijflats van na de oorlog. In 1992 zei Bolkestein: ‘Er zit betonrot in de fundamenten van dit kabinet.’

Metaforische betonrot. Het beeld van beton dat afbrokkelt doordat de wapening roest en uitzet. Van binnenuit kapot gedrukt beton. Maar het woord betonrot zelf is al een metafoor. Want echt rotten doen alleen dode organismen: lijken en plantenresten. Op Wikipedia kun je een smerig filmpje zien van een perzik die zes dagen ligt te rotten. Dat gaat heel anders dan een betonnen balkon dat afbrokkelt en nog weer anders dan een coalitie die macht aan het verliezen is. Maar we begrijpen de beeldspraak. En natuurlijk is ook de wapening in het beton alleen een metaforische wapening, want van echte wapens is het beton niet voorzien.

We leven en spreken in een duizelingwekkende chaos van metaforisch gebruikte metaforen van metaforen. Dat we ons ermee redden komt doordat de uitdrukkingen worden herhaald totdat ze versleten zijn.

Is er iets tegen clichés? Weinig. Waarom zou taalgebruik niet saai mogen zijn? Als we elkaar maar begrijpen. Maar ik raak soms wel afgeleid wanneer ik de sleetse metaforen van de politiek erg vaak achter elkaar hoor. Tijdens de campagnes, zoals in de afgelopen weken, ga ik steeds meer nadenken over de letterlijke betekenissen, en het politieke betoog dringt niet meer tot me door. Ik kijk naar de televisie en ineens zit ik me af te vragen: wat is een proefballonnetje eigenlijk? Of een achterkamertje?

Het zijn toch vooral signalen die wijzen op gemakzucht. Ook het tegengestelde bestaat: raar taalgebruik dat niet voortkomt uit gemakzucht maar uit de behoefte je deftiger uit te drukken dan in het gewone leven. De organisatoren van ons wegenverkeersnet zijn er dol op. Ik stel me altijd graag voor hoe ze overleggen. Dat is wel wat gewoontjes, vinden jullie niet? Het mag wel een beetje officieel. Iemand een idee hoe we het anders kunnen formuleren? En in plaats van ‘de slagbomen gaan vanzelf dicht’ wordt er gekozen voor een bord met de tekst ‘slagbomen dalen automatisch’. Zulk taalgebruik haalt mij uit mijn concentratie. Voordat ik besef dat er een slagboom op mijn auto terecht kan komen, zit ik me af te vragen: kunnen slagbomen dalen?

Ik lees ook geregeld: ‘U rijdt te snel’. Heel verwarrend. Want eerst denk ik dan: dat kan niet op mij slaan, ik rij keurig zeventig kilometer, die tekst licht kennelijk op door de auto achter mij. En vervolgens denk ik: maar die rijdt toch niet te snel? Die rijdt te hard.

Toen de ov-chipkaart nieuw was en we moesten worden gedrild in het zogenaamde uitchecken, klonk in de trams en de bussen bij iedere halte: ‘Verlaat u het voertuig? Vergeet dan niet uit te checken met uw ov-chipkaart. Are you leaving the vehicle? Remember to check out with your public transport chip card.’ Zulke malligheid kan alleen maar om zeep worden geholpen door het belachelijk te maken. Ik zat op een avond in lijn 5, richting Amstelveen, en toen we in de Beethovenstraat reden begon dat bandje weer: ‘Verlaat u het voertuig?’ Maar nu draaide de trambestuurder het geluid weg en vulde zelf aan: ‘Of rijdt u gezellig mee naar het eindpunt?’ Als ik verantwoordelijk was voor een politieke campagne zou ik deze trambestuurder willen inhuren als tekstschrijver.