Het meest recente voorbeeld van grote, te grote, welwillendheid van de kritiek ten aanzien van een Nederlandse film betreft Eenmaal geslagen, nooit meer bewogen van Gerrard Verhage. Dat is Verhage gegund. Hij is een serieuze filmmaker die zich niet snel zal inlaten met platte rommel. Maar voor de critici is het minder gunstig. Want - en dat is mijn dilemma - wie gelooft het nog als je beweert dat een bepaalde Nederlandse film echt de moeite waard is? We kennen toch allemaal het verhaal van het jongetje dat tot tweemaal toe valselijk riep dat er een wolf bij zijn schapen was?
Laat ik het concreet houden. Ik las de recensie van Gerdin Linthorst in de Volkskrant, stapte op mijn fiets en zag in The Movies op de eerste avond dat hij draaide met zeven anderen de film. Ik vond het een opgeklopt televisiespel en zag zeker niet wat Gerdin zag. Volgens mij is de film niet sober, maar gaat de film ten onder aan een teveel aan art direction en gekunstelde belichting. Ik zag geen indrukwekkende acteerprestaties, maar wel een geforceerde poging tot vermenging van ernst, stilering en leuk-doen. Een soort komedie waar niet bij te lachen valt.
Bij zorgvuldige herlezing van het stukje in de Volkskrant blijkt dat Gerdin ook wel weet dat de film geen meesterwerk is. Andere schrijvers durfden de stijl en de humor te vergelijken met die van Alex van Warmerdam, maar dat heeft ze zorgvuldig vermeden. Het acteren werd dus geprezen, maar het scenario werd slechts geslaagd genoemd. Geen vergelijking met een beroemdere collega en geen directe aanbeveling om dit te gaan zien. In de geheimtaal van de Nederlandse filmkritiek zou dit kunnen betekenen dat de film niet is geworden wat de makers ervan hadden gehoopt.
Minder erg dan de mildheid is de verzuring toch ook een ernstige kwaal van de Nederlandse filmkritiek. Recent slachtoffer: Ian Kerkhofs The Turner Revelation. Kerkhof valt buiten het terrein waarop de mildheid wordt toegepast, omdat hij geen poging doet om een groter publiek te behagen. Dat zou hem in geen enkele artistieke discipline worden aangerekend, maar binnen de film- en zeker de televisiewereld geldt dit nog altijd als zelfmoord. En misschien is de reden nog wel prozaischer: er wordt geen Nederlands in de film gesproken maar Engels. Je zou The Turner Revelation kunnen zien als een gevecht met een weerbarstige, niet altijd even heldere, maar wel intrigerende tekst. Twee acteurs, mede-auteur Kain en Stacey Grace, kruipen in en uit hun rol. Spelen wisselend dader en slachtoffer of rechter en verdachte. Een hardnekkig observerende camera en een onconventionele montage onderstrepen de ambiguiteit van het gevaarlijke rollenspel. Geen prachtige acteerprestaties, maar wel een grote intensiteit. Niet fraai, maar wel zeer effectief gefilmd.
Een kwetsbare film die enige mildheid bij de benadering zou verdienen, maar die bleek juist hier moeilijk op te brengen. De welwillendheid wordt bewaard voor de films die het niet nodig hebben of het niet verdienen.
Verspilde mildheid
De ziekte die mildheid heet, is in de nationale filmkritiek onuitroeibaar. En ik bedoel dan niet dat boeiende, maar mislukte pogingen of moedige, maar uit de hand gelopen experimenten met welwillendheid worden benaderd. Nee, want die vallen meestal ten offer aan een andere ziekte: de verzuring. Mildheid wordt vrijwel exclusief opgebracht voor Nederlandse films. Het schrijven over Nederlandse films heeft daardoor iedere geloofwaardigheid verloren. Ik ben dan ook bang dat niemand mijn enthousiasme voor Vincent Monnikendams Moeder Dao de Schildpadgelijkende, zoals ik die vorige week onder woorden probeerde te brengen, serieus heeft genomen. En dat is niemand kwalijk te nemen, want ik geloof zelf ook geen woord van een bespreking van een Nederlandse film. Dat ongeloof lijkt gemeengoed te zijn geworden. Toen Hoogste tijd onder de aanprijzingen en loftuitingen werd bedolven, had dat slechts een zeer lauwe reactie van het publiek tot gevolg.
www.groene.nl/1995/15