Dat de jeugd ontspoort, is oud nieuws. Evenals het gegeven dat seks en jongeren een gevoelige combinatie vormen. Dus wanneer er een gebeurtenis aan het licht komt waarbij jongeren en seks betrokken zijn, treedt het mediamechanisme dat incidenten tot tendensen omtovert in volle werking. Daarbij gaat de nuance verloren en overheerst het sentiment. Resultaat is dat er binnen de politiek wordt geroepen dat het tijd is voor een nieuwe seksuele moraal die de vermeende uitwassen van de seksuele revolutie tegengaat. Dit geluid klinkt niet alleen binnen de gelederen van de ChristenUnie van André Rouvoet, die vindt dat de samenleving te lijden heeft onder de eenzijdige nadruk op eigen verantwoordelijkheid en gebrek aan overheidsbemoeienis, ook Jeroen Dijsselbloem van de Partij van de Arbeid pleit bijvoorbeeld voor het aan banden leggen van feesten waar jongeren porno bekijken en seks hebben. En onlangs stemde het kabinet in met de emancipatienota 2008-2011 van minister Plasterk, waarin hij ervoor pleit maatregelen te nemen tegen de ‘seksualisering van de samenleving’. In de nota staat dat het er nu op lijkt ‘dat de nu heersende seksuele moraal onder jongeren tot een verruwing van seksuele omgangsvormen [leidt], waardoor de lichamelijke integriteit en veiligheid van meisjes in gevaar komt’. Historica Amanda Kluveld en publicist Rozemarijn Schalkx beschreven dit mechanisme onlangs treffend in Trouw: ‘De behoefte om hoeder en herder te zijn van de massa zwakke broeders uit zich bij de tegenstanders van het individualisme in een grote paniek over de huidige seksuele moraal.’ Met welke cijfers en feiten deze paniek wordt gerechtvaardigd, blijft vaak onduidelijk.
Dit neemt niet weg dat er sprake is van een verschuiving op het gebied van seksualiteit onder jongeren. Uit het onderzoek Seks onder je vijfentwintigste, dat in 2005 onder vijfduizend jongeren werd uitgevoerd door de Rutgers Nisso Groep in samenwerking met Soa Aids Nederland, bleek dat dertig procent van de schoolgaande jeugd ervaring heeft met geslachtsgemeenschap, een toename vergeleken met de vijfentwintig procent in 1995. Ook de houding ten opzichte van seksualiteit verandert: vond in 1995 zestien procent van de schoolgaande jeugd het nog geoorloofd om met iemand naar bed te gaan zonder dat je gevoelens hebt voor die persoon, in 2005 was dat gestegen tot vijfentwintig procent.
Zomaar wat cijfers die illustreren dat er sprake is van een verandering. Onduidelijk is hoe die veranderingen moeten worden geïnterpreteerd en wat eraan ten grondslag ligt. Jongeren worden lichamelijk gezien vroeger volwassen: zo lag in 1850 de leeftijd waarop een meisje in Noordwest-Europa haar eerste menstruatie had tussen de zestien en zeventien jaar, nu is dat rond de twaalf jaar. En gingen jongeren in 1950 voor het eerst met iemand naar bed op 23-jarige leeftijd, nu is dat gedaald tot 16,5 jaar. Ook dit zijn slechts enkele cijfers die inzicht geven in een van de vele biologische, sociale en psychologische factoren die een rol spelen in de sociaal-emotionele en seksuele ontwikkeling van jongeren. Cijfers die zo op zichzelf moeilijk te duiden zijn.
Onderzoeker bij de Rutgers Nisso Groep Hanneke de Graaf: ‘Wat er aan die ontwikkelingen ten grondslag ligt weten we niet. Dit soort veranderingen gaan erg langzaam en vinden internationaal plaats. Op basis van onze onderzoeken vinden wij dat de jongeren het goed doen op het gebied van seks: de meeste jongeren gaan pas een stapje verder op seksueel gebied als ze dat zélf willen. Ook hebben de meeste jongeren veilige seks, dat is verbeterd vergeleken met tien jaar geleden. En voor het merendeel van de jongeren in het onderzoek was hun laatste partner iemand met wie ze een monogame vaste relatie hadden, en op wie ze erg verliefd waren.’
Dan zijn er de berichten over jongeren die seks hebben in ruil voor een breezer of een telefoonkaart, over seksfeesten waar mensen seks hebben op een podium, verhalen over loverboys en groepsverkrachtingen. Hierdoor raken de gemoederen op drift, en dat is heel voorstelbaar. Maar het lijkt of die emoties verhinderen om deze voorvallen of ontwikkelingen in perspectief te plaatsen. Zoals Kluveld en Schalkx deden door cijfers te geven van groepsverkrachtingen in pre-industrieel Europa. Voor elk cijfer is een ander cijfer te geven, geven ze toe. Waar het om gaat is dat hoe begrijpelijk de emoties ook zijn, dit beleidsmakers en opiniemakers niet ontslaat van de taak de gebeurtenissen in een context te zetten waarbij ze zich baseren op de feiten.
Dat dit vaak wordt nagelaten blijkt al uit de woordkeus in de roep om een nieuwe seksuele moraal. Daaruit valt in veel gevallen op te maken dat persoonlijke gevoelens van afschuw worden verward met dat wat er daadwerkelijk aan de hand is. Generalisaties zijn alomtegenwoordig. Een aantal voorbeelden: ‘Porno schaadt, porno splijt’, en: ‘Dat heftige pornoprikkels een prettige seksuele ontwikkeling van een kind in de weg staan, kan bij wijze van spreken een kind zien’ (Annemarie Kok, NRC Handelsblad). Mirjam Sterk van het cda over loverboys: ‘Dit fenomeen past in een bredere ontwikkeling waarin seks onder jongeren steeds vaker een legitiem middel is om materiële zaken te bemachtigen’ (Trouw). ‘Seks zien we niet meer als iets intiems in de privé-sfeer, maar als confectiegoed dat altijd en overal beschikbaar is’ (Ton Monasso, voorzitter van de Jonge Democraten, Trouw).
Volgens criminoloog Ton Nabben hebben berichten met de ingrediënten jeugd, drugs, seks en etniciteit altijd al aanleiding gegeven tot het ontstaan van dit soort morele paniekscenario’s. Nabben: ‘Na de focus op veiligheid, aangezwengeld door de geweldsdelicten die werden gepleegd in het uitgaansleven, is er nu sprake van moralisering op het gebied van jongeren en seksualiteit. Het is een emotionele discussie waarin onderbuikgevoelens regeren en morele kruisvaarders incidenten aangrijpen om hun politieke agenda te bepalen.’
Op welke manier bepaalde zaken aan het licht komen – hoe een onderzoek is uitgevoerd en in welke historische en sociale context de resultaten kunnen worden geplaatst – blijft vaak onvermeld. Zo is het onderzoek van de ggd Amsterdam waar de zogenaamde breezerseks aan het licht kwam, een uitvloeisel van een veldonderzoek van het Bongerinstituut van de Universiteit van Amsterdam, waar Nabben werkzaam is. Aanleiding voor dat onderzoek was het opheffen van een tippelzone in het Westelijk Havengebied en het doel was te achterhalen of de prostituees naar andere delen van de stad waren uitgeweken. Veldonderzoekers van het Bongerinstituut stuitten in de Bijlmer op tienermeiden die seksuele diensten aanboden in ruil voor een beloning. De ggd Amsterdam nam het onderzoek over, en kwam begin 2006 met de resultaten naar buiten. Het betrof een zogenaamde quickscan: een ‘kort en intensief maar niet diepgaand’ onderzoek. Kwantitatieve gegevens ontbraken. De onderzoekers maakten gebruik van jonge veldonderzoekers die niet zouden opvallen in de jongerenpopulatie van de Bijlmer. Rapportages waren niet altijd betrouwbaar: de onderzoekers moesten de jonge rapporteurs met nadruk vragen of ze aannamen dat iemand betaald kreeg voor seks, of dat ze het écht gezien hadden. De uiteindelijke conclusie was dat seks in ruil voor iets ‘meer dan incidenteel’ voorkwam.
Ton Nabben: ‘De media sprongen er bovenop en trokken de wijken in. Kennen jullie een meisje dat seks heeft in ruil voor iets? vroegen journalisten aan jongeren op straat. En ja, ze hadden wel eens gehoord dat een meisje dat deed. Het bleef in het vage. Omdat in die tijd ook de berichtgeving over loverboys en de berechting van groepsverkrachtingen loskwam, was er sprake van een fixatie op seksuele aberraties. En tot de verbeelding sprekende termen als breezerseks, loverboys en rape drug worden nu eenmaal makkelijk overgenomen, waardoor ze een eigen leven gaan leiden: de definitie wordt verbreed en de collectieve beleving van het probleem groeit terwijl niemand weet wat er precies mee wordt bedoeld. Binnen de criminologie wordt dit de zogenaamde “amplificatiespiraal” genoemd. De onderliggende boodschap is dat onze jeugd ontaardt.’
De fixatie op excessen heeft ertoe geleid dat er een beeld is ontstaan van moreel ontheemde jongeren die ontzielde, liefdeloze seks hebben. Cijfers van de Rutgers Nisso Groep uit 2005 schetsen het volgende beeld: één procent van de onderzochte meisje en twee procent van de jongens had seks in ruil voor een beloning (aangenomen werd dat de jongens door andere jongens of mannen werden betaald). Er worden geen cijfers gegeven van voorafgaande jaren.
Filmmaker Menna Laura Meijer filmde voor Sexy (een zevendelige serie over jongeren en seks uitgezonden door de vpro) een jaar lang het seksuele leven van een aantal jongeren. Jongens en meisjes van divers pluimage – van een Antilliaanse tienermoeder tot twee hyperverliefde Limburgse lesbiennes met gezichtspiercing – vertellen openhartig over seks: de eerste keer, verliefd zijn, onzekerheid. Het beeld dat opdoemt heeft weinig te maken met dat van de losgeslagen en verweesde jongere die seks als consumptiemiddel beschouwt en gespeend van elk moreel besef door het leven gaat. Meijer: ‘Wanneer ik geïnterviewd word merk ik dat de meeste mensen eerder twijfelen aan het beeld dat uit Sexy naar voren komt dan aan het beeld dat in diverse media opduikt. Terwijl onze intentie niet was om een bepaald beeld bij te stellen, we hebben verschillende jongeren gefilmd zonder ze vooraf te screenen. Sommigen hebben we letterlijk van de straat geplukt.’
De veranderingen die Meijer signaleert op het gebied van jongeren en seks hebben vooral te maken met een grotere openheid over seks en meer kennis van zaken. Dit gaat volgens haar ook op voor volwassenen, getuige bijvoorbeeld een artikel in het blad Ruud (een uitgave van Linda) waarin het onderwerp anale seks uitgebreid aan de orde kwam. Vijftien jaar geleden was het onvoorstelbaar geweest dat een mainstream tijdschrift daar zo open over zou schrijven. ‘Dom’ noemt Meijer de manier waarop de media incidenten op het gebied van jongeren en seks uitvergroten en daarbij de nuance schuwen: ‘Zelfs een krant als de Volkskrant, voor veel mensen een kwaliteitskrant, schrijft reportages waarin ze het presteren om op het schoolplein te gaan staan en her en der te vragen of jongeren wel eens hebben gehoord van, bijvoorbeeld, breezerseks. Met die manier van journalistiek bedrijven zou ik in mijn documentaires nooit wegkomen. Toen ik tijdens het filmen in Amsterdam vroeg of de jongeren wel eens van breezerseks hadden gehoord, zeiden ze: “Nee, dat zal wel in Rotterdam geweest zijn.” Jongeren zijn trouwens sowieso nauwelijks op de hoogte van het gehypte beeld in de media.’
Ook De Graaf van de Rutgers Nisso Groep ziet de eenzijdige beeldvorming van de seksueel verwarde jongere als een valkuil. Maar, benadrukt ze: ‘Dat betekent niet dat we niet naar de excessen moet kijken, dat moeten we juist doen. De bevinding dat meisjes seks hebben in ruil voor iets, of dat nu een breezer is of iets anders, of dat ze iets doen omdat hun vriendje dat wil terwijl zij er zelf misschien nog niet klaar voor zijn, is zorgelijk. We weten niet of het toeneemt of dat het al veel langer speelt, al is dat laatste voorstelbaar: seks als ruilmiddel bestaat immers al eeuwen in alle vormen. Dat neemt niet weg dat het goed is dat er maatregelen worden getroffen nu we weten dat dit soort dingen plaatsvinden, mits toegesneden op de groep waar het om gaat.’
Duidelijk nadelig is het wanneer beleid wordt aangepast op basis van argumenten die niet hard te maken zijn. De Graaf: ‘Er wordt vanuit een volwassen moraal naar jongeren en seksualiteit gekeken: niet de beleving van de jongeren maar die van de volwassenen staat centraal. Dat leidt er soms toe dat er dingen gezegd worden waarvan we niet weten of het waar is. Bijvoorbeeld dat het schadelijk is wanneer jongeren op jongere leeftijd seks hebben dan vroeger, dat is nog nooit bewezen. We weten niet wat de effecten op de langere termijn zijn. Een ander negatief effect van de overtrokken manier waarop op excessen wordt gereageerd zien we wanneer het bovenmatige censuur tot gevolg heeft, zoals dat in Amerika het geval is. Daardoor wordt jongeren essentiële informatie onthouden, de seksuele voorlichting in de Verenigde Staten is over het algemeen onder de maat. Seksualiteit mag niet in de taboesfeer komen, die openheid erover is nu juist een Nederlandse verworvenheid.’
Arnoud Verhoeff was als onderzoeker betrokken bij het ggd-onderzoek dat de zogenaamde breezerseks aan het licht bracht. En ook al meent ook hij dat de media een overtrokken beeld creëren, de aandacht voor de resultaten is volgens hem terecht én nodig: ‘Het fenomeen dat tieners seks hebben in ruil voor een beloning bestond wellicht al tijden, maar het feit dat we het aan het licht hebben weten te krijgen zet het weer in de aandacht. Dat is in principe goed. Als daarbij maar duidelijk wordt gemaakt dat het om een subgroep van jongeren gaat die op een, volgens onze norm, atypische manier met seks omgaan. En als we maar niet vergeten om te toetsen hoe het voor die jongeren zelf is.’ Dat is ook de reden dat de ggd nu een volgend onderzoek heeft opgestart, ‘Tieners zelf aan het woord’. Ook ditmaal een kwalitatieve studie waarin naar de beleving van de jongeren wordt gevraagd: hoe ervaren zij de manier waarop ze met seksualiteit omgaan? Doel is de resultaten van het eerste onderzoek te duiden. Verhoeff: ‘Uiteraard zullen er schrijnende gevallen tussen zitten. De vraag is of die rechtvaardigen dat seksualiteit van jongeren wordt geproblematiseerd.’
Filmmaker Meijer vindt het van belang dat we ons afvragen waarom we jongeren en hun seksualiteit problematiseren: ‘Je moet je altijd afvragen wat de agenda is van diegene die een probleem signaleert. Want bekommeren we ons echt om die meisjes in de Bijlmer? Nee. Anders hadden we ons wel eerder om hen bekommerd. De paniek over jongeren en seks heeft er vaak mee te maken dat volwassenen vinden dat liefde en seks bij elkaar horen, helemaal voor jongeren. Wij willen verstandige seks voor verstandige tieners, dat geeft een gevoel van controle en overzichtelijkheid. Het idee dat seks voor jongeren iets met lust te maken heeft stoot af. Dat maakt de discussie tussen jongeren en volwassenen ook lastig: jongeren haken af wanneer ze op de morele agenda van de volwassene stuiten. Het lijkt erop dat de voortdurende staat van paniek ons geruststelt. Door aan de alarmbel te trekken zeggen we eigenlijk: we hoeven ons geen zorgen te maken, we hebben de vinger op de zere plek en we zitten er bovenop.’