Op de radio beluisterde ik, via een app, een ongetwijfeld achtenswaardige journalist (wiens naam ik verkeerd onthouden heb en daarom niet kan vermelden) die een optimistisch boek had geschreven over de mens. Dat zou een aardig wezen wezen. Mijn oren krulden zich naar de radio toen hij ongeveer zei: ‘Cynici noemen idealisten naïef, maar ik noem cynici naïef.’
Dat zal best, gozer, maar ik ga toch je boek niet lezen, want ik ben blij met mijn cynisme.
Ik schrijf dit in een huis in Italië waar wild ligt te versterven, en ik kan tot geen andere conclusie komen dan: dit is een uitstekende metafoor voor mijn heilige cynisme. Doodgeschoten wild dat lang moet rotten voordat het iets smakelijks wordt.
Hang ik al? Als ik de vliegen moet geloven, die ik tevergeefs wegjaag, wél. Als ik mijn eigen lucht ruik, ook. Als ik mijn steeds meer loszittende breinbedrading laat werken, zeggen mijn subjectieve algoritmes dat ik ook al aan het versterven ben. Maar wie eet mij straks op?
Ze gaan hun gang maar – het zullen klootzakken zijn.
De mens een goed wezen… hou toch op, idioot. Je moet hem wantrouwen, want hij is onbetrouwbaar. Hij liegt. Juist in grote groepen is hij gevaarlijk, omdat hij laf is. Moedig is hij alleen als het hem voordeel oplevert. Zelfs als hij anderen helpt en hij de God van het Altruïsme vereert, doet hij dat om er beter van te worden. De God van het Altruïsme geeft je overigens altijd na verloop van tijd opdracht om wat medemensen te overlopen, gevangen te zetten, en uiteindelijk te doden. Terwijl met mijn God, die van het Cynisme, de mens uiteindelijk beter af is – vooral als hij uiteindelijk zichzelf vernietigt, wat hij gaat doen, om zogenaamd de wereld te redden.
Hier in Italië zijn alle moeilijke woorden door de zon gesmolten.
Dat er minder vlees gegeten zou moeten worden? Dat gaat niet gebeuren. Dat minder roken beter is voor de gezondheid? Wat is er dan nog de moeite waard om voor te leven? Dat plastic de omgeving vervuilt en uiteindelijk de hele aarde? Koop grotere plastic vuilniszakken en bouw betere afvalovens.
Hier in Bar Zucchini aan het Trasimeense Meer spreken ze alsof ze columns citeren die in een schijnheilig katholiek blad staan, want hier zijn alle bewoners katholiek en vragen ze God constant om meer geld. Wat een zeer terechte bede is als je ziet hoe ze creperen.
Ze hebben gisteren gevraagd of ik mee ga jagen.
Ik heb tegen ze gelogen. Ik ben niet tegen hun jacht, maar tegen mijn jacht. Dode dieren kan ik slecht in de ogen kijken – ik eet ze liever op. Zelfs de ratten die af en toe de kerk binnenlopen en razendsnel in een pilaar kunnen klimmen en via het altaar en de kroonluchter weten te ontsnappen, kan ik, als de kat ze heeft gevangen en half heeft opgevreten en de rest overlaat aan de duiven, nog niet in de mistige ogen kijken.
Die rat is eerlijker dan wij, achtenswaardige journalist. Die kat ook. Die duiven eveneens. Het is net of ze even buigen alvorens ze weer iets uit het rattenlijf pikken. En ik dacht nog wel dat het vegetariërs waren.
‘De mens is goed… Kijk toch eens hoe hij de armen helpt, de verworpenen der aarde, kwijl kwijl.’
Dat doet hij uit angst, gozer.
Hij ziet geen slachtoffer, hij ziet zichzelf omdat empathie een stoornis is die je opgelegd krijgt om eraan te lijden. Sterker: empathie is volksziekte nummer één, waardoor je extreem gevoelig bent voor bedrog.
Ach, het kan mij niets schelen. De buitenoven staat aan. De vliegen worden weggewoven en het verstorven stuk wild braadt boven het vuur van de hel. Voor mij.