IN DE WEEK DAT parlementariër Geert Wilders Groot-Brittannië niet in mocht, het gevechtsvliegtuig F16 langer bleek mee te kunnen dan door het kabinet wordt voorgehouden en de coalitiepartijen bij de aanpak van de economische crisis ondanks het gepredikte alle-opties-liggen-open toch blokkades opwierpen voor de hypotheekrenteaftrek en de aanrechtsubsidie, werd op het Binnenhof ook gepraat over onderwijs. Menige politieke partij zegt dat een belangrijk onderwerp te vinden en in deze crisisperiode wordt het bovendien vaak genoemd als hét middel om onze economie bij de tijd te houden.
Dertien jaar geleden lag juist daar een probleem: wat de leerlingen in het middelbaar beroepsonderwijs leerden, sloot niet meer aan bij wat de arbeidsmarkt vroeg van een kok, een loodgieter of een laboratoriumassistent. Zo ontstond het competentiegericht onderwijs: de leerlingen moesten niet alleen vakkennis verwerven, maar ook werken aan hun houding en aan andere vaardigheden zoals samenwerken, analyseren en presenteren. In 2005 mochten scholen er officieel mee gaan experimenteren, twee jaar later waren de klachten zo toegenomen dat de landelijke invoering van deze onderwijsvernieuwing werd uitgesteld tot 2010.
Woensdag werd het competentiegericht onderwijs in de Kamer met behulp van vier onderzoeken langs de Dijsselbloem-lat gelegd. Voldeed de invoering van het competentiegericht onderwijs wel aan de criteria die de parlementaire onderzoekscommissie-Dijsselbloem een jaar geleden opstelde na een vernietigend oordeel te hebben uitgesproken over twintig jaar onderwijsvernieuwing?
Het antwoord was niet moeilijk: nee. Allicht niet, moet daar zelfs aan worden toegevoegd, want toen het idee voor deze onderwijsvernieuwing opkwam, was PvdA’er Jeroen Dijsselbloem nog gewoon ambtenaar en waren de naar hem vernoemde criteria nog nergens te bespeuren. Dat was juist een van de redenen waarom die parlementaire onderzoekscommissie twee jaar geleden werd ingesteld: omdat het bij onderwijsvernieuwingen telkens een puinhoop was.
Dat maakte de bijeenkomst vorige week overigens niet minder treurig. Wat eruit naar voren kwam, was inderdaad wat Dijsselbloem vorig jaar schetste. De onderwijswereld die op beleidsniveau de dienst uitmaakt, is compleet in zichzelf gekeerd; het is een wereld waarin ambtenaren, bobo’s uit het middenveld en deskundigen elkaar met welhaast losgezongen vakjargon tegemoet treden en bevechten. Eén keer tijdens het twee uur durende overleg kwam er een beginnende loodgieter voorbij, één iemand realiseerde zich blijkbaar dat het om jongeren gaat die een vak willen leren.
Conclusies van de onderzoeken. Nee, er lag aan het competentiegericht onderwijs geen wetenschappelijke onderbouwing ten grondslag. Nee, er was geen eenduidig draagvlak voor bij docenten, scholieren of ouders. Nee, het wordt niet systematisch geëvalueerd. Nee, er was niet gekeken naar neveneffecten. Nee, er waren geen alternatieven overwogen.
Het competentiegericht onderwijs is overigens geen Nederlandse uitvinding. Ook in het buitenland wordt ermee gewerkt. Een van de onderzoekers had uitgezocht welke eisen landen als Duitsland of Denemarken stellen aan beginnende loodgieters en koks. Waarbij deze wetenschapper het overigens had over kwalificatiedossiers en uitstromen. Zo heet dat, de uitstroom. Je hebt de uitstroom kok, de uitstroom tweewielertechniek, chauffeur, vakfunctionaris bedekte teelt. Er zijn 237 soorten uitstromen.
Uit de internationale vergelijking blijkt dat de dossiers met de kwalificatie-eisen in het buitenland dunner zijn. Neem die voor een Nederlandse kok: 160 pagina’s dik is dat dossier. Welke docent of leerling kan daarmee uit de voeten? Je zult zestien zijn en kok willen worden. Dat je lol moet hebben in koken, zul je in dat dossier overigens niet lezen. Wel dat je moet kunnen organiseren, plannen, controleren, delegeren.
Dat koksdossier is dan nog niet eens het dikste. Het dossier voor de leerlingen die administrateur willen worden en de docenten die hen dat moeten leren, telt 437 pagina’s.
Geen wonder dat uit dit onderzoek bleek dat de overheid met deze dikke dossiers zich weliswaar formeel niet bemoeit met hoe er onderwijs wordt gegeven, maar dat dit op scholen in de praktijk vanwege de volgetimmerde regels wél zo wordt ervaren. Terwijl Dijsselbloem vorig jaar juist had geconcludeerd: de overheid moet zich bemoeien met wat leerlingen aan het eind van een opleiding moeten kennen en kunnen, maar niet met de manier waarop ze dat leren.
Maar ook met dat wat er geleerd moet worden, heeft de Kamer zich in het verleden blijkbaar niet echt beziggehouden. PvdA-Kamerlid Staf Depla merkte op dat de Kamer er één vergaderingetje aan heeft gewijd. Wie van de Kamerleden zou zich toen door een aantal van dat soort dossiers heen hebben geworsteld?
Maar door wie zijn die dossiers dan wél opgesteld? Door datzelfde polderende Nederland waarvan Dijsselbloem vorig jaar zei dat dit een te gesloten kring was. De kwalificatiedossiers zijn er door het ontbreken van overheidsbemoeienis niet werkbaarder op geworden. Afstand houden als politiek is duidelijk niet synoniem met het dan maar overlaten aan het middenveld. Het past in Dijsselbloems conclusie dat de overheid het zeker stellen van deugdelijk onderwijs ernstig had verwaarloosd.
De politiek moet ervoor zorgen dat onderwijsvernieuwingen niet in dat verstikkende kringetje van onderwijsbonden, mbo-raad, kenniscentra voor beroepsonderwijs en andere middenveldorganisaties worden uitgedacht en vervolgens aan de politiek, docenten en scholieren opgelegd. Dat was de les van Dijsselbloem. Die les in praktijk brengen is wat anders dan het bezigen van mooie, algemene woorden en de roep om extra geld tijdens algemene beschouwingen, als de camera’s draaien.
In Den Haag
Verstikkend
Hoe is de les van Dijsselbloem in praktijk gebracht? Bekommert het kabinet zich eigenlijk wel om het hedendaagse onderwijs?
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/2009/8
www.groene.nl/2009/8